Taiye Selasi interview (De Standaard)

Een complexer Afrika
Taiye Selasi schreef met ‘Ghana ga weg’ een beeldende, lyrische roman over een familie met Ghanese en Nigeriaanse wortels. In Amsterdam vertelt ze over de zoektocht naar haar identiteit en over haar schrijverschap.
Kathy Mathys
Momenteel werkt ze aan twee Italiaanse filmscenario’s en ze wil maar wat graag zelf een film regisseren. Voor haar veertigste wil Taiye Selasi debuteren als actrice op het witte doek, maar eerst is er haar debuutroman, ‘Ghana ga weg’.  De titel herinnert aan een gebeurtenis uit 1983. Toen verdreef de Nigeriaanse regering 2 miljoen Ghanezen. Ze kregen 24 uur om Nigeria te verlaten en stopten hun bezittingen in plastiek tassen, die bekend stonden als ‘Ghana Must Go’-tasjes. ‘Voor mij staan de tassen symbool voor verhuizing, voor reizen,’ vertelt Selasi. ‘Ik had de titel al gekozen, toen ik nog niets afwist over de gebeurtenissen uit 1983. Ik kende enkel de tasjes die je nog steeds ziet in Ghana. Mijn moeder waarschuwde me dat de titel controverse kon opleveren, maar ik behield hem toch.’
Selasi is één van Granta’s Best of Young British Novelists 2013. Haar debuutroman krijgt internationaal veel lof. De schrijfster woont afwisselend in New York, Rome en New Delhi. Elk jaar reist ze naar Ghana, het land waar haar vader vandaan komt. Het is daar, meer bepaald in de hoofdstad, Accra, dat Kweku Sai komt te sterven. ‘Hij weet dat hij staat dood te gaan maar dat valt niet op te midden van zijn andere gedachten,‘ schrijft Selasi over de man die op een ochtend een fatale hartaanval krijgt. Ooit was Kweku een succesvol arts in de Verenigde Staten. Na ontslag om een vermeende medische fout verlaat hij zijn gezin en keert terug naar Afrika.’Ghana ga weg’ vertelt Kweku’s verhaal, maar ook dat van zijn vrouw en vier kinderen.
 ‘Toen ik heel klein was, wist ik al dat ik schrijfster wou worden. Dat was geen voor de hand liggende keuze binnen mijn familie, bijna iedereen heeft prestigieuze, stabiele jobs. Na mijn studies in Oxford zou ik een doctoraat gaan doen, maar toen ontmoette ik Toni Morrison die op bezoek was op de universiteit. We praatten en ze zei tegen me: ‘Stuur me een manuscript op binnen het jaar.’ Dat was de ultieme aanmoediging om me helemaal aan fictie te wijden. Ik stuurde haar mijn kortverhaal ‘The Sex Lives of African Girls’. Morrison was enthousiast, al vond ze het verhaal te kort. Uit de langere versie is ‘Ghana ga weg’ ontstaan.’
Alice Munro zei ooit over haar werk dat het ‘waar is qua emoties, niet qua feiten’. Ze had het over het autobiografische gehalte in haar verhalen. Voor Selasi geldt net het omgekeerde. Ze gebruikte de omstandigheden en de plaatsen uit haar leven, uit dat van haar familieleden maar de emoties verzon ze: ‘Door het decor, de plaatsen, de beroepen te gebruiken die ik kende, kon ik meer mentale ruimte vrijmaken om na te denken over datgene wat me echt interesseerde, namelijk de innerlijke levens van mijn personages. Yale, Harvard, Accra, dat zijn plekken die me heel erg vertrouwd zijn.’   
Selasi’s moeder is Nigeriaanse, haar vader Ghanees. Ze groeide op in Engeland en de Verenigde Staten bij haar moeder, die niet veel vertelde over haar Afrikaanse wortels. Zo leerde Selasi Yoruba, de taal die haar moeder sprak in Nigeria, aan de universiteit. ‘Mijn moeder gebruikte wel woorden uit haar taal, dus ik begreep simpele dingen. Mijn tweelingzus en ik gingen naar Amerikaanse scholen, maakten ons huiswerk in het Engels, maar we waren heel nieuwsgierig. We wilden de taal echt leren.’
‘Niemand vroeg ooit naar de details’, schrijft u over Kweku. Stoort het u dat westerlingen voorgekauwde ideeën hebben over Afrika, over de miserie en armoede?
‘Mij stoort het wel maar Kweku vindt het net fijn dat niemand naar de details vraagt. Hij is ervan overtuigd dat de details irrelevant zijn, tot hij komt te sterven en zijn mening herziet. De weg en de zoektocht die mijn personages afleggen is heel persoonlijk, is geen afspiegeling van de vragen waar ik zelf mee worstel. De vraag naar mijn herkomst heeft mij altijd gefascineerd, ik heb er essays en artikels over geschreven. Voor een personage als Kweku is zijn herkomst een veel minder gecompliceerd gegeven. In mijn essays en reportages behandel ik politieke vraagstukken, in mijn romans ga ik op zoek naar mensen en hun verlangens.’
In 2005 schreef u het essay ‘Bye-Bye, Babar (Or: What is an Afropolitan?)’. De term ‘Afropolitan’ wordt inmiddels door velen gebruikt, ook al schreef u over een specifieke, persoonlijke gebeurtenis. Vindt u dit vreemd?
‘Ik had het niet kunnen voorzien. Toen ik dat essay schreef, was ik op zoek naar mijn identiteit. Was ik Engels, Ghanees, Nigeriaans, Amerikaans? Ik wist het niet, ik had het gevoel dat alle deuren voor mij gesloten waren. Daarom verzon ik die nieuwe term, het was als een deur die open ging. Ik ben inderdaad geen compleet West-Afrikaanse of Amerikaanse, maar wel ten dele. Het was niet zo dat ik geen Amerikaanse of Afrikaanse wou zijn, ik had het gevoel dat die optie er voor mij niet was. Ik hoorde immers voortdurend dat ik er niet echt bij hoorde, zowel in Afrika als in Amerika of in Engeland, waar veel van mijn familieleden wonen.
Er zijn inmiddels heel wat kunstenaars en schrijvers die zich ‘Afropolitans’ noemen. Wat ze gemeen hebben, is de manier waarop ze Afrika in beeld brengen. Ze doen dat op een manier die complex is, niet eenduidig. Ik stoor me aan eenzijdige beeldvorming van het Afrikaanse continent. Zo las ik onlangs ‘Swimming Home’ van Deborah Levy, een boek dat ik bewonder. Alleen stoort het mij dat een van de personages naar Brazilië, Indië en Afrika gaat. Afrika is een continent, Brazilië en Indië zijn landen. Levy heeft het ook over een Afrikaanse taal. Waarom benoemt ze die niet? Het stoort me wanneer alles over eenzelfde kam wordt gescheerd. Velen gebruiken al te zeer een pan-continentale verfborstel om Afrika te laten zien.’
In hoeverre zijn de media hiervoor verantwoordelijk?
‘Ze brengen bijna enkel verhalen over oorlog en honger, jammer genoeg. Stel je voor dat het enige Amerikaanse nieuws dat je op tv ziet te maken heeft met schietpartijen op scholen en lokale bomaanslagen, dan zou je Amerika afschrijven. Je zou zeggen: wat een disfunctioneel land! Het is niet zo dat er geen honger is in Afrika, geen oorlog. Alleen is er zoveel meer te vertellen. Momenteel werk ik aan een documentaire over het gewone leven van jonge twintigers in Afrika.’
Tijdens de Afrikaanse hoofdstukken in het boek plaatsen de personages vraagtekens bij de manier waarop Afrika wordt ontwikkeld. Maakt u zich daar ook zorgen om?
‘Ik vind het geweldig dat er modernisering is maar het moet er niet allemaal gaan uitzien als een tweede Californië: reusachtige verkeersborden, gigantische snelwegen en supermarkten. Ik hoop dat er ruimte zal blijven voor dorpen zoals dat waar Kweku vandaan komt, waar de dorpskern op zijn Ghanees  georganiseerd is, niet met straten die een raster vormen.
Ghana is gezegend. We hebben al geruime tijd relatieve vrede, zijn nu toe aan onze derde democratische verkiezing. We hebben olie, palmbomen enzovoorts. Ik vind het jammer dat er zoveel vuilnis rondslingert overal. We hebben nog op veel plekken open rioleringen, een erfenis van onze Britse kolonisatoren. De onverschilligheid tegenover de schoonheid van het land moet veranderen.’
De Sai-familie is liefdevol maar er zijn veel stiltes, zaken waarover niemand spreekt. Haast iedereen lijdt onder die stiltes. Zijn ze gevaarlijk?
‘Dat denk ik wel. Er is veel schaamte in dit boek en de enige manier waarop je schaamte te lijf kan gaan, is door te praten. Je moet verhalen delen. Als je niet communiceert, blijf je te veel ronddwalen in je eigen gedachten, zoals mijn personages. Binnen één moment kan er heel veel door je hoofd gaan. Iemand vroeg me eens waarom er zoveel flashbacks in de roman staan. Ik zie die gedachtestromen niet als flashbacks. Ook in het echte leven herinneren gebeurtenissen ons aan vroeger, gedachten over eerdere momenten razen door ons hoofd.’
Jarenlang hoorde u niets van uw vader. Hoe heeft u die stilte ervaren?
‘Bij onze eerste ontmoeting waren er al twaalf jaar van mijn leven verstreken. Toen mijn ouders uit elkaar gingen, waren mijn tweelingzus en ik veel te klein om hem te herinneren. Mijn moeder hertrouwde en toen scheidde ze ook van die tweede man, die we tijdens weekends wel nog bezochten, mijn zus en ik. Op een dag vertelde de juf aan mijn moeder dat ik een verhaal had geschreven over de dood van mijn vader, mijn biologische vader dan. Dat is het moment waarop mijn moeder besefte dat het tijd werd voor mij en mijn zus om die man te ontmoeten. Mijn moeder had ons weinig over hem verteld, maar we hebben er niet echt onder geleden, denk ik. Ik weet nog hoe ik met mijn tweelingzus zat te wachten op de luchthaven. ‘Hopelijk is het niet die man,’ zeiden we over de types die ons niet aanstonden.
Het duurde heel lang voor mijn vader meer werd dan een idee, voor hij een emotionele betekenis had in mijn leven. Nu zie ik hem vaak. Er is wel een tijd geweest, toen ik geen kind meer was, dat ik me schaamde om mijn vader. Ik vond het erg dat hij meer dan één vrouw had. Ik haatte dat stereotiep van de Afrikaanse man met veel vrouwen. Daarom was ik ook niet trots om Afrikaanse wortels te hebben. Toch had ik toen al een passie voor Ghana en Nigeria. Nu ben ik zowel gepassioneerd als trots.’
Taiye Selasi – Ghana ga weg – Atlas Contact – vertaald door Auke Leistra – 382 blz. – oorspronkelijke titel: Ghana Must Go.
Eerste zin: ‘Kweku sterft met blote voeten op een zondag voor zonsopgang, zijn slippers staan nog bij de deur naar de slaapkamer, als honden.’
Recensie: Versplinterde familie
Kweku Sai beeldt zich in dat een cameraman zijn leven registreert. Wanneer één van zijn zonen hem waarlijk aankijkt met ogen die de dingen doorzien, schaamt Kweku zich en pakt hij zijn biezen. ‘Ghana ga weg’ is het verhaal van een familie die na het vertrek van de vader uit elkaar valt. De vier kinderen maken traumatiserende gebeurtenissen mee. Zo heeft de jongste een eetstoornis en wordt de tweeling misbruikt.
‘Ghana ga weg’ is een roman over kinderen die de kwetsbaarheid van hun ouders ontdekken, over hoe hechte families in enkele weken tijd ontmanteld kunnen worden. Selasi bezingt dood én leven – de schoonheid van alles wat er is – in beeldende, lange zinnen. Ze schrijft over ‘een droefheid van helium, te ijl om te dragen’. Over iemands snurkgeluid klinkt het zo: ‘ (…) een soort muzikaal arrangement, gelardeerd met dromen van suikerbonen en Tsjaikovski’.
‘Ghana ga weg’ belooft heel wat goeds voor Selasi’s toekomst. Ze doet veel moois met beperkte verhaalstof, verkent haar thema’s op diepgravende wijze en voert het tempo nooit op een geforceerde manier op. Toch is het jammer dat de schrijfster op sommige momenten niet wat meer ingetogen uit de hoek komt. Er druppelen wel erg veel tranen in dit boek. Selasi schrijft in refreinen; zo komt het beeld van Kweku’s slippers – symbool voor zijn sterfelijkheid – steeds terug. De gedachtestromen van de personages nemen je mee naar eerdere sleutelmomenten. Selasi verbindt het intieme met het historische op een manier die overtuigt.
***
Kathy Mathys