Peter Terrin interview (Schrijven Magazine)

Tussen controle houden en loslaten
Vorig jaar won hij de Ako Literatuurprijs voor zijn vijfde roman ‘Post mortem’. Peter Terrin over zijn werk en schrijfproces.
Hij groeide op in een stil dorpje in West-Vlaanderen en literatuur betekende niet zoveel voor hem, tot Peter Terrin ‘De donkere kamer van Damokles’ las. De roman van  W.F. Hermans vormde een openbaring voor Terrin. Ik wil ook schrijven, dacht hij na lectuur van het boek. Het is een verhaal dat hij steeds weer opdist in interviews, een mythe haast. Is dit het echte begin van zijn schrijverschap?
‘Misschien begon het inderdaad eerder. Sowieso maken we allemaal verhalen van ons leven. Ik heb geen goed geheugen dus de precieze details herinner ik me niet. ’s Nachts in een Londense hotelkamer heb ik Hermans uitgelezen en de dag erop heb ik mijn baan opgezegd, dat weet ik wel zeker.’
Verzon je als kind verhalen, misschien enkel in je hoofd?
Mijn moeder vertelde me dat ik dikwijls in boeken zat te kijken. Ik kon heel lang en geconcentreerd met iets bezig zijn, was een stille jongen. Die concentratie is noodzakelijk om te schrijven. Als kind logeerde ik vaak bij mijn grootouders in Roeselare en dan zat ik uren op de dorpel te kijken naar brouwerij Rodenbach aan de overkant van de straat. Het domein van de brouwerij was ommuurd met een mooie blinde muur. Ik heb uren naar die muur zitten kijken. Misschien ben ik daar op een of andere manier gevormd als schrijver. Ik heb iets met verveling, in tegenstelling tot de meeste mensen die ze net uit de weg gaan. Ik ga op zoek naar situaties waarbij niets moet en waarbij niets je gedachten opeist. In die toestand ben ik helemaal mezelf, los van de invloed van anderen en dan dienen verhalen en ideeën zich aan.
Had je veel twijfels als beginnende schrijver?
Ook dat herinner ik me niet precies maar ik weet wel nog dat ik extreem gedreven was. Lukte het me niet als schrijver, dan was er geen mooi plan B. Je moet weten dat ik voorbestemd was om ingenieur te worden omdat ik goed was in wiskunde. Op mijn 17de was ik nog niet volwassen, ik had geen idee wat ik aanmoest met mijn leven, was onwetend over de mogelijkheden. Mijn ouders waren bescheiden fabrieksarbeiders, er vielen bij ons nauwelijks boeken te bespeuren. Er was sprake van een bepaalde vorm van isolement. Misschien heb ik wel iets opgestoken van al de tv-shows waar ik naar keek, ‘The A-Team’ en zo: het denken in scènes, het filmisch schrijven. Ik ben die ingenieurstudie wel begonnen, haalde ook goede resultaten maar ik voelde toen al dat ik dit niet wou. Ik heb heel veel banen gehad, niets vervulde me, ik was doodongelukkig. Als beginnende schrijver heb ik vooral veel gelezen: Raymond Carver, Flannery O ‘Connor, Anton Tsjechov etc.
Wat schreef je in die tijd?
Veel autobiografische dingen met potlood en papier. Waardeloos, ik heb het allemaal vernietigd. Dan ben ik kortverhalen gaan schrijven. Ik dacht: als een kortverhaal mislukt, dan ben ik minder tijd kwijt. In vier jaar heb ik een 50-tal verhalen geschreven.  Toen ik twee schrijfwedstrijden won, was dat een enorme triomf voor mij. Daarna kreeg ik een brief van L.J. Veen, zo is het begonnen.
Over je vroege werk lees je dat het bevreemdend en claustrofobisch is. Dekt dat de lading voor jou?
In het begin vond ik het geweldig dat mijn naam in dezelfde zin voorkwam als die van Kafka. Na een tijd vond ik dat die vergelijking met Kafka niet meer klopte. Ik schreef, vind ik zelf, spannende avonturenverhalen en dan denk ik met name aan ‘Vrouwen en kinderen eerst’. Als mens evolueer je en dat heeft een impact op je schrijverschap, gelukkig maar. Toch is er ook een zekere continuïteit: mijn personages proberen altijd controle te krijgen of te behouden. Dat gegeven zit ook in ‘Post mortem’.
Zit er een lange periode tussen het ontstaan van een idee en het schrijven zelf?
Ja. Ik heb niet veel ideeën en als ik een idee heb, herken ik het snel als bruikbaar. Dan koester ik het, hou ik het warm. Ik loop er voorzichtig mee rond, probeer er niet meteen De Grote Roman in te zien. Ik hou van die fase in het proces. Je bent al aan het timmeren zonder dat je iets opschrijft. Pas wanneer ik heel duidelijk een begin en een einde zie, begin ik te schrijven. Vaak heb ik dan ook al de titel.
Laat je dingen lezen voor ze af zijn?
Nooit. Ik praat wel over work in progress met mijn vrouw. Ook wanneer ze niet veel zegt, verandert er iets in mijn denkproces, gebeurt er iets wat vruchtbaar is. Ze geeft soms waardevolle tips. Een voorbeeld: ik ben bezig met een nieuwe roman en ik  was aan het worstelen met de vertelinstantie. Ik wou een alwetende verteller die meteen ook een personage was. Dat werkte niet en toen gaf zij me de tip om een alwetende verteller te gebruiken die geen personage is. Mijn vrouw is mijn eerste lezer en ik laat haar het boek pas lezen als het af is. Dat doe ik bewust omdat ik nieuwsgierig ben naar de impact van het volledige verhaal. Ik vraag haar dan: wat zijn de sterke en de zwakke punten?
Herschrijf je veel?
Ik weet dat sommigen tien keer herschrijven of meer. Ik kan dat niet. Het heeft te maken met de controle die ik niet wil verliezen. Ik ben bang dat alles wat ik ondoordacht tik, als in een stroom, een enorme impact zal hebben op de rest van het verhaal. Bij alles wat ik doe, probeer ik een eindversie te schrijven. Ik zoek naar een balans tussen loslaten en controle behouden. Wanneer ik die eerste versie af heb, ga ik nooit het volledige verhaal hertikken. Ik pas enkel hier en daar wat aan. Ik schrijf een 300-tal woorden per dag, meer niet. De volgende dag herlees ik de meest recent geschreven bladzijden, schrap ik een en ander en dan schrijf ik opnieuw 300 woorden. Ik redigeer dus eigenlijk al in die eerste fase van het schrijfproces. Ik schrijf ook altijd van a naar z. Het einde schrijven is voor mij de apotheose: ik ken die scène al heel lang, schaaf ze in mijn hoofd eindeloos bij en als beloning mag ik ze dan ook effectief uitschrijven.
Waarom gebruik je een typemachine?
Het is een veel fysieker gebeuren, je voelt tenminste papier in je handen. Toen ik op de computer schreef, voelde dat geconstipeerd aan. Ik beëindigde nauwelijks een zin of ik was al aan het redigeren. Nu durf ik al eens een volledige paragraaf te schrijven. Gebruik je een computer, dan is de geschiedenis van het schrijfproces verdwenen, dat vind ik jammer.
Kan je iets vertellen over het schrijfproces van ‘Post mortem’?
Nog voor mijn dochtertje ziek werd, wou ik al andere paden verkennen. Ik las ‘Moby Dick’ en dat boek gaf me het gevoel dat er eindeloos veel mogelijk is met het romangenre, veel meer dan ik ooit voor mogelijk hield. Toen Renée in het ziekenhuis lag, typte ik uren bij haar bed. Pas achteraf besefte ik dat die fragmenten perfect in ‘Post mortem’ pasten. Hoofdpersonage Steegman wordt nu overal gezien als mijn meest autobiografische personage omdat ik zo gedetailleerd over mijn dochter schrijf. Toch was ook mijn eerdere schrijven autobiografisch getint. Karsten uit ‘Vrouwen en kinderen eerst’, bijvoorbeeld, had veel met mij gemeen. Alleen is dat verhaal meer bevreemdend en vraagt niemand of ik op Karsten lijk.
In ‘Post mortem’ klaag je de menselijke sensatiezucht aan. Is het niet schrijnend om nu steeds in interviews vragen te krijgen over intieme aspecten van je privé-leven?
Ik zie het boek als een paard van Troje. Veel mensen kopen het boek wellicht om het autobiografische verhaal dat erin zit, maar zo belandt er wel een literair boek op tafel in huishoudens waar dat niet gebruikelijk is. Dat vind ik mooi. Wellicht is het eerste deel van de roman, waarin kritiek zit op onze hang naar sensatie, wel confronterend voor veel lezers.
Drie tips van Peter Terrin:
1)      Luister naar je verhaal.
‘Een verhaal moet een passende toon hebben. Een goede schrijver heeft niet één bepaalde toon. Die kan veranderen van boek tot boek, zonder dat je inboet aan eigenheid. Niets is belangrijker dan de toon. Als ik een boek lees en de toon bevalt me, dan maakt het niet uit waar het boek over gaat.’
2)      Besteed aandacht aan de plot.
‘Bij veel schrijvers bestaat het idee dat ware literatuur plotloos is. Ik vind van niet. Als schrijver heb je een gereedschapskist en plot is een van de meest waardevolle instrumenten om je verhaal in elkaar te zetten.’
3)      Leer te aanvaarden wat er op het blad verschijnt.
‘Eerst ga ik op zoek naar het fundament van mijn verhaal. Pas als ik dat fundament heb, durf ik te aanvaarden wat er komt. Bij mij kost het altijd wel tijd om te wennen aan wat er op het papier verschijnt. Het vraagt durf.’
Kathy Mathys