Jonathan Coe – B.S. Johnson (De Standaard)

Een ouderwetse vernieuwer Tijdens de jaren 1960 was B.S. Johnson (1933 – 1973) één van de bekendste figuren van de Londense literaire scène. Jonathan Coe schreef een schitterende biografie over de nagenoeg vergeten auteur.

Coe, schrijver van ‘The House of Sleep’ en ‘The Rotters’ Club’, heeft iets met wijdlopige verhalen en kleurrijke personages. Het lijkt dan ook vreemd dat Engelands klassieke-verhalenverteller zich zeven jaar lang vastbeet in het leven en werk van avantgardist Bryan Johnson. Die had namelijk lak aan realistische dialogen en grondige karakterschetsen. Ook voor logische verhaallijnen haalde hij zijn neus op. ‘Wie een verhaal vertelt, vertelt leugens,’ vond Johnson. Verzinsels waren hem te vulgair. Romanschrijvers konden het beter over zichzelf hebben. ‘Ik heb ervoor gekozen waarheid te schrijven in de vorm van een roman,’ is één van Johnsons beroemde credo’s.
Als doctoraalstudent was Coe in de ban van Johnsons literaire dogma’s, nu niet meer. Toch vindt hij Johnson nog net zo fascinerend als vroeger. Wie het laagje experimentele vernis wegkrabt, vindt bij Johnson aangrijpend proza. Volgens Coe vormen Johnsons romans, gedichten, toneelteksten en filmscenario’s ‘een spirituele biografie’ van de schrijver. Ze vertellen je tot op zekere hoogte wie Johnson was, wat zijn obsessies, angsten en passies waren. Toch had hij ook demonen die zo gruwelijk waren dat hij ze zelfs niet in zijn werk durfde te confronteren. Misschien dreven die hem wel tot zelfmoord op 13 november 1973.
Johnson stond zijn hele leven lang geboekstaafd als een bullebak, altijd overtuigd van zijn groot gelijk. Hij gruwelde van de realistische neodickensiaanse roman en verketterde tijdgenoten die er zich nog aan waagden. Het ontbrak hem niet aan de nodige zelfoverschatting. Bij het manuscript van zijn eerste, toen nog onuitgegeven roman stopte Johnson een begeleidende brief waarin hij zichzelf vergeleek met James Joyce. Recensenten kregen steevast verklarende aantekeningen opgestuurd. Volgens Johnson waren ze te dom om zijn romanexperimenten te vatten. Voor het grote publiek bleef Johnson een onbekende, al haalde hij wel het journaal bij de publicatie van zijn tweede roman, ‘Albert Angelo’ (1964). Hij sneed een gat in twee bladzijden zodat de lezer letterlijk vooruit kon kijken naar een gebeurtenis in de toekomst. Ook met ‘Ongeluksvogels’ uit 1969 ontketende hij een kleine rel. Omdat de realiteit volgens hem nu eenmaal chaotisch is, bood Johnson het boek aan in een doos met 27 losse katernen. Enkel het eerste en laatste waren gelabeld. De rest kon de lezer vrolijk door elkaar schudden. ‘Ongeluksvogels’ toont hoe autobiografisch Johnsons werk wel is. Tijdens een voetbalwedstrijd denkt een reporter terug aan de aftakeling en dood van een dichte vriend. Johnson was jarenlang sportjournalist – onder andere voor The Observer – en hij was helemaal van de kaart toen één van zijn beste vrienden stierf aan kanker. Het doorleefde ‘Ongeluksvogels’ is nu in het Nederlands verkrijgbaar, ook in een doos met losse katernen.
Johnson kwam uit een Londens arbeidersgezin, waar niet meteen een literaire wind waaide. ‘Jeugdvoetbal, de kermis in Bertram Mills, kippers als avondmaal (…) Wat voor kansen heeft een ontluikend estheet in dat soort omgeving?’ schrijft Coe. Na zijn studie Engels aan King’s College had Johnson tal van baantjes, onder andere als boekhouder. Hij publiceerde voor het eerst toen hij al dertig was. Johnson had heel veel sympathie voor de Labourpartij, al vond hij hun koers soms te rechts. De roman was volgens hem niet geschikt om politieke boodschappen uit te dragen, maar Johnson regisseerde wel propagandafilms over vakbondswerking.
Johnson was een gigantische man die fysiek leek op filmregisseur Orson Welles. Kennissen en collega’s omschreven hem als een bon-vivant, een liefhebber van lekker eten. Zijn intimi vertellen een donkerder verhaal: dat van een man die zich te buiten ging aan patisserie en pekelvlees en die zijn lichaam verachtte. Ook op intellectueel vlak was hij een pak minder zelfzeker dan zijn scheldtirades deden vermoeden. Volgens Coe was Johnson buitengewoon angstig, paranoïde zelfs. Zijn relaties met vrouwen waren problematisch. Meestal liep Johnson veel te hard van stapel en dat schrikte potentiële partners af. Hij treurde lang om afwijzingen. Toch was Johnson jarenlang gelukkig getrouwd met Virginia Kimpton, die hem omschreef als loyaal en als een erg goede vader voor hun twee kinderen.
Coe toont de vele gezichten van Bryan Johnson. Literaire encyclopedieën noemen hem een genrevernieuwer, maar hoe origineel waren zijn formele experimenten eigenlijk? De invloed van Malcolm Lowry en Samuel Beckett – overigens één van Johnsons literaire vrienden – is onmiskenbaar aanwezig. In veel opzichten was Johnson heel ouderwets. De hippiecultuur van de jaren 1960 zei hem niets. The Beatles, popart, de vrouwenbeweging: hij vond het allemaal even verachtelijk. Hij zweerde bij de zo goed als doodgebloede traditie van de Britse music hall en hield vast aan de jazzmusici uit zijn kinderjaren. Bij zijn dood in 1973 was Johnson zelf een anachronisme geworden.
Jonathan Coe is een bewonderenswaardige biograaf, die zich op een nauwgezette, kordate en liefdevolle manier aan zijn onderwerp wijdt. Hij onderkent de beperkingen van het genre. ‘Wat kan een literaire biografie anders zijn dan één grote leugen van begin tot einde?’ schrijft Coe. Hij heeft het geregeld over zijn moeizame zoektocht en geeft grif toe wanneer hij maar wat aan het gissen is. Johnson beweerde altijd dat zijn romans ‘de waarheid vertellen’. Coe vraagt zich af in hoeverre dat het geval was. Aan het einde ontpopt zijn biografie zich bijna tot een thriller, wanneer hij onderzoekt of Johnson ooit een homoseksuele relatie had. Was dat het verhaal dat eigenlijk op de verminkte pagina’s van ‘Albert Angelo’ had moeten staan? Ook wie het werk van Johnson nog niet kent, kan met gerust hart aan dit boek beginnen. Het geeft een rijkgeschakeerd beeld van het literaire Londen in de jaren 1960 en vormt een superieure introductie tot Johnsons leven en werk.
In november 1973 zaten Johnson en zijn vrouw in een diepe huwelijkscrisis. Toch past Coe wanneer het gaat om sluitende verklaringen voor Johnsons zelfmoord. Intimi van de schrijver krijgen het laatste woord.
Voor hen is Johnson geen literaire boeman maar een vriend die erg wordt gemist.

***

Jonathan Coe, B.S.Johnson – Een schrijversleven (1933 – 1973), Querido, Amsterdam, 616 blz., 42,95 €

B.S. Johnson, Ongeluksvogels, Querido, Amsterdam, 240 blz, 21,95 €