Jack Kerouac & William Burroughs – En de nijlpaarden werden gekookt in hun bassins (De Standaard)


Moord in het park

Ruim tien jaar voor ze beroemd werden schreven William Burroughs en Jack Kerouac samen een roman die nu voor het eerst het daglicht ziet: ‘En de nijlpaarden werden gekookt in hun bassins’.

Kathy Mathys

Phillip Tourian is een zeventienjarige halfgod met zwart krulhaar, een bleke huid en groene ogen. Zijn aanbidder, Ramsey Allen, is een grijzende veertiger die eruit ziet als een aan lager wal geraakte acteur. Allens hartstocht is onvermoeibaar, ook al blijft Tourian hem dag na dag, jaar na jaar afwijzen. Op een dag heeft Tourian schoon genoeg van Allens gedweep. Ze krijgen ruzie. Tourian doodt zijn bewonderaar, geeft zich na 24 uur aan bij de politie en belandt in de gevangenis.
Het lijkt een verhaal van dertien in een dozijn, ideaal voor een B-film met noir-allures, ware het niet dat de auteurs van ‘En de nijlpaarden werden gekookt in hun bassins’ beroemdheden zijn. In 1945 schreef Burroughs, die toen nog William Lee heette, samen met Jack Kerouac dit op ware feiten gebaseerde verhaal. Het zou nog meer dan tien jaar duren voor Kerouac internationale aandacht kreeg met ‘On the Road’ (1957) en Burroughs met ‘Naked Lunch’ (1959). In 1945 had geen van beiden een letter gepubliceerd en uitgevers wezen ‘En de nijlpaarden’ af. Kerouac had zijn studie aan Columbia University in New York net opgegeven en wou gaan schrijven. Hij trok toen al op met de schrijvers die de Beat Generation zouden vormen. Allen Ginsberg zat nog aan Columbia en de oudere Burroughs had aan Harvard gestudeerd. Burroughs en Kerouac waren nauw betrokken bij de misdaad die bekend staat als ‘de moord bij Columbia die leidde tot het ontstaan van de Beats!’.
Tourian heette eigenlijk Lucien Carr, Allen was David Eames Kammerer. Hun moeizame relatie begon toen Carr elf was en Eames 25. In 1944 stak een dronken Carr Eames neer in Riverside Park. Carr nam aan dat Eames dood was, verzwaarde zijn broekzakken met stenen en rolde het lichaam in de Hudson. Burroughs en Kerouac waren bevriend met Carr en Kammerer. Na de moord vluchtte Carr naar Burroughs die vond dat hij zich moest aangeven. Daarna trok Carr naar Kerouac die ambivalenter reageerde. De twee brachten de dag pratend en drinkend door en bezochten zelfs een museum. Uiteindelijk gaf Carr zich aan bij de politie, die ook Kerouac, de belangrijkste getuige, oppakte. Kerouac bezat geen rooie duit en kon de borgsom niet betalen. Hij huwde snel zijn toenmalige vriendin Edie Parker zodat haar familie de borg kon regelen. De moord was een week lang voorpaginanieuws in New Yorkse kranten: Carr was een eerstejaarsstudent aan het prestigieuze Columbia en het was een passionele misdaad. De krantenartikels portretteerden Kammerer als een opdringerige, obsessieve, homoseksuele stalker en Carr als een heteroseksueel. Uit later verschenen biografieën van de belangrijkste Beatfiguren bleek dat Carr op zijn minst biseksuele neigingen had. In 1944 had hij een paar keer seks met Ginsberg. Toen Carr na twee jaar vrij kwam, wou hij zijn woelige puberjaren snel achter zich laten. Dat was buiten de Beats gerekend. Ginsberg was de eerste die de moord in een roman wou verwerken. De vice-rector van Columbia raadde hem sterk af het werk te voltooien. Later droeg Ginsberg zijn gedicht ‘Howl’ (1955) op aan Carr, die aandrong om zijn naam uit de heruitgaven te schrappen. Ook na afwijzingen van ‘En de nijlpaarden’ door uitgevers liet het incident Kerouac niet los. Hij beschreef het in zijn debuutroman ‘The Town and the City’ (1950). Dat ‘En de nijlpaarden’ zo lang op de planken bleef liggen, was de uitdrukkelijke wens van Lucien Carr. Die werd een vermaard journalist bij United Press International. Pas na zijn dood in 2005 stond niets de publicatie nog in de weg.
Burroughs had het met zijn biograaf Ted Morgan uitgebreid over zijn samenwerking met Kerouac: ‘We schreven om beurten een hoofdstuk (…). Het (boek) viel een beetje tussen de wal en het schip. (Het was) erg existentialistisch qua genre, wat toentertijd nogal in de mode was, maar nog niet tot in Amerika was doorgedrongen.’
Phillip Tourian laat zich inderdaad opmerken als een would-be filosoof die gelooft in een ‘uitsluitend artistieke samenleving’. Hij gelooft ook dat ‘de meer vooruitziende dinosauriërs zich muteerden in zoogdieren, terwijl de bourgeois dinosauriërs uitstierven.’ Toch is dat existentialistische laagje erg dun. In wezen is dit een fascinerend tijdsdocument over het New York van de jaren 1940. Van de pieren van de East River gaat het naar de bars en speakeasies van The Village. We komen in beroemde cafés als Minetta Tavern en Chumley’s, waar J.D.Salinger en Orson Welles zaten. Burroughs’ alter ego is Will Dennison, een barman die zich inlaat met schimmige zaakjes. Net als Burroughs destijds heeft hij een extra baantje als privé-detective. Dennisons hoofdstukken laten al zien wat Burroughs in zijn mars heeft. Ze zijn stilistisch een pak sterker dan die van Mike Ryko ofwel Jack Kerouac. Ryko put zich uit in drammerige opsommingen die je ook wel eens vindt in Kerouacs latere werk. Het verhaal speelt binnen één week in een bloedheet New York en eindigt met de arrestatie van Tourian. Een spannend misdaadverhaal is dit niet. Als sfeerbeeld van New Yorks onderbuik en als historisch document over de pre-Beatjaren is het wel geslaagd. De absurde titel ontleenden Kerouac en Burroughs aan een nieuwsbericht over een grote circusbrand.

**

William Burroughs en Jack Kerouac, En de nijlpaarden werden gekookt in
hun bassins, vertaald door Ton Heuvelmans, Lebowski, Amsterdam, 173 blz.