Gaby Wood – Living Dolls (De Tijd)


De magie van de mensmachine

Van 21 tot 26 juni loopt in het Brusselse filmmuseum een programma over cyborgs, androïden en robots. De hele filmgeschiedenis getuigt van een niet aflatende fascinatie met deze bizarre schepsels. In haar ‘Living dolls – A magical history of the quest for mechanical life’ gaat Gaby Wood op zoek naar de wortels van deze begeestering. Ze focust zich met name op 18de en 19de-eeuwse pogingen om levensloze materie te animeren. De eeuw van de verlichting gaf met zijn geloof in wetenschap en techniek een nieuwe wending aan de zoektocht naar de mensmachine.

Kathy Mathys

Tijdens de antieke oudheid schreef Socrates al over standbeelden, die de benen zouden nemen indien hun maker niet goed uitkeek. Hero van Alexandrië zou als eerste een automaat hebben ontworpen met een hoofd dat je niet kon afhakken. De automaat van de13de-eeuwse monnik Albertus Magnus kon zelfs spreken. Het geluid van de stem irriteerde Magnus’ leerling, Thomas Van Aquino, dermate dat hij hem vernietigde. Nog beroemder zijn Leonardo Da Vinci’s geschriften over de relatie tussen de werking van het menselijke lichaam en die van machines. Niet alle pogingen tot het ontwerpen van mensmachines waren mechanisch. Alchemisten als Cornelius Agrippa meenden dat je een mensachtige kon laten groeien uit de magische wortel, alruin.
Gaby Wood slaat deze vroege experimenten over en zoemt in op de gebeurtenissen vanaf de late 17de eeuw. Toen gaven nieuwe inzichten uit de anatomie en de mechanica de heksentoeren uit donkerder tijden een meer ernstig élan.
Haar verhaal begint met Descartes, die meende dat de mechanismen in het lichaam van mens en dier vergeleken konden worden met de werking van een machine. De mens onderscheidde zich enkel door zijn rationele ziel. Mogelijk kende Descartes de mens een bijzonder statuut toe uit vrees voor de toorn van de kerkelijke orde, die de gelijkschakeling van mens en dier ketters achtte. Een eeuw later radicaliseerde Julien Offroy de la Mettrie Descartes’ standpunt. Het belang van de ziel veegde hij van de kaart en hij sprak enkel in termen van materie. Als arts werd hij sterk beïnvloed door nieuwe ontdekkingen over de werking van spieren. Verder was hij begeesterd door mechanica en vergeleek hij het lichaam met een klok. De relatie tussen mens en machine speelde een prominente rol in het 18de-eeuwse filosofische debat. De standpunten van verlichte filosofen en van theologen leken steeds minder verzoenbaar. De beroemde uitvinder Pierre Jaquet-Droz, wiens creaties mogelijk Mary Shelley inspireerden bij haar ‘Frankenstein’, liet zijn automaten op ludieke wijze deelnemen aan de discussie. Zijn schrijvende mensmachine, die vanaf 1774 voor opschudding zorgde in Neuchâtel, pende steeds opnieuw ‘Ik denk niet … besta ik daarom niet?’, zinspelend op Descartes’ beroemde uitspraak die de mens boven het beest en de machine verhief.

Filosofische speeltjes

Wood besteedt veel aandacht aan de ontstaansgeschiedenis en receptie van het werk van de 18de-eeuwse uitvinders Vaucanson en von Kempelen. Net als Descartes zagen ze het lichaam als een machine vol raderen, dat leek op een muziekinstrument. Vaucansons beroemdste creatie was een mechanische eend, die haar voedsel kon verteren. De uitvinder demonstreerde de eend aan een enthousiast Parijs’ publiek. Na zijn dood dook de eend op in talloze Europese landen. Haar spijsverteringssysteem werd als vals afgedaan door latere eigenaars. Na 1930 is men haar spoor bijster.
Vaucansons grootste uitdaging was de creatie van een androïde, een opdracht die hem werd toevertrouwd door de Franse koning Lodewijk XV. De mensmachine zou nooit het licht zien en het project werd omhuld door een waas van geheimzinnigheid. Lodewijk XV, die een grote belangstelling betoonde voor anatomie en mechanica, had geen wassen pop zoals die van Da Vinci voor ogen. Hij wou een ‘bloedende man’ die inzichten zou verschaffen in het systeem van de bloedsomloop. Bovendien wou de koning het statuut van chirurgen opkrikken. Die werden veeleer geassocieerd met vakmannen zoals kappers dan met volwaardige geneesheren. De creatie van een mensmachine zou de chirurgische inzichten over aderlatingen kracht bijzetten. Vaucanson werkte vanaf 1741 bijna vijfentwintig jaar aan het project maar vond nooit de juiste materialen om het praktisch uit te voeren.
Wolfgang von Kempelens automatische schaakspeler, ook wel bekend als ‘de Turk’, werd ook opgetrokken in opdracht van een vooraanstaande politieke figuur. Het verbaasde von Kempelen dat zijn automaat voor de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia zoveel opschudding teweegbracht. Von Kempelen beschreef het zelf als een speeltje, een illusie. De machine bestond uit een grote pop in Turks ornaat, die ogen en armen kon bewegen, en achter een grote kast met een schaakbord zat. Tal van grootmeesters en beroemdheden namen het op tegen ‘de Turk’. Kranten en geschriften speculeerden over de werking van de machine. Sommige fraudetheorieën meenden dat een dwerg zich schuilhield in de kast, andere verdachten von Kempelen ervan de machine van op afstand te manipuleren. Na de dood van von Kempelen trok de nieuwe eigenaar, Johann Nepomuk Maelzel, ermee op tournee door de Verenigde Staten. Edgar Allen Poe beweerde in een essay over de schaakautomaat dat zijn bewegingen er zo mechanisch uitzagen om te verhullen dat ze door een mensenhand werden teweeggebracht. Ondanks de geschriften over Maelzels fraudering bleef een groot deel van het publiek geloven in de schaakautomaat. Zelfs nadat een krant Maelzel ontmaskerde, wierpen velen op dat het niet meer was dan een mediastunt. De eigenaar van de machine zou op die manier nog meer volk naar zijn voorstellingen trachten te lokken. De schaakautomaat sleet zijn laatste dagen in een museum in Philadelphia dat uiteindelijk in vlammen opging. Dat Poe en andere sceptici het bij het rechte eind hadden, werd prijsgegeven door één van de ‘bestuurders’ van de machine, Jacques-François Mouret. Hij verklaarde dat alle schaakkampioenen op een bepaald moment van hun loopbaan de machine bedienden. De verlichte mens, die dit weigerde te geloven, had blijkbaar ook nood aan betovering.
Zowel de schaakspeler en Vaucansons eend waren geen authentieke automaten. Wood benadrukt hun belang als filosofische machines, die de bekommernissen en angsten van de 18de-eeuwer belichaamden. Een van Jaquet-Droz’ automaten vermeldt ‘ons mechanisme tart de tijd’. Voor het publiek waren het memento mori, die de menselijke vergankelijkheid benadrukten. Toch bekleedden ze met hun dode materie ook zelf een vreemde status, die van eeuwig niet-levende. Ze konden niet reflecteren over de dood of zichzelf vernietigen. Ook over de juiste gedaante voor de ideale mensmachine werd in de 18de eeuw veel gereflecteerd. Velen kregen de gedaante van een kind, van wie men dacht dat het een onbeschreven lei was. De vraag of perfectie ‘puurheid’ inhield, dan wel ‘onfeilbaarheid’ speelt nog steeds een rol in het onderzoek naar artificiële intelligentie. Dient men robotten te ontwikkelen als alwetende volwassen of als lerende mechanismen?

Levende poppen

Op het einde van de 18de eeuw verlieten de uitvinders het domein van de curiosa en ontwikkelden ze industriële machines. Vaucanson werd door Lodewijk XV ingeschakeld om een weefstoel te ontwerpen. De androïde verdween volledig in het domein van de fictie. Vooral het personage van de vrouwelijke, misleidende mensmachine was erg in zwang. Zo werd het hoofdpersonage in E.T.A.Hoffmanns ‘Der Sandmann’ verliefd op een androïde, terwijl hij zijn eigen verloofde omschreef als een ‘levensloze automaat’. De verlokking van de geperfectioneerde vrouw werd de verliefde man in dit verhaal fataal. Ook Thomas Edison was met zijn ontwerp van een sprekende pop op zoek naar de ideale vrouw. Dit project is nu niet meer dan een voetnoot in Edisons indrukwekkende biografie. In 1890 had hij nochtans grote plannen en liet hij een speciale fabriek bouwen voor het ontwerp en de assemblage van de pop. Vóór hem hadden Maelzel en von Kempelen al geëxperimenteerd met androïden met stembanden. Edison wou de poppen voorzien van zijn eigen fonograaf vol kinderliedjes. De poppenindustrie was voornamelijk een Europese aangelegenheid. Edison stuurde een medewerker naar de Franse meester Jumeau op zoek naar de juiste ‘onderdelen’. Uiteindelijk ontwierp Edison enkel de metalen torso en de geluidsband. De sprekende pop werd een commerciële flop. Van de 7557 geproduceerde werden er nauwelijks 300 verkocht. De rest werd wellicht verbrand of vernietigd. Enkele jaren vóór de productie van de pop verscheen de roman ‘L’Eve future’ van Villiers de l’Isle-Adam, waarin Edison als fictieheld aantrad. Het was een moderne versie van de Griekse Pygmalion-mythe. Daarin werd de beeldhouwer uit de titel verliefd op zijn creatie, Galatea. Venus, de godin van de liefde, schonk haar het leven. In ‘L’Eve future’ nam het verhaal een tragische wending en stierf de geanimeerde pop tijdens een bootreis. Of de schrijver en de uitvinder elkaar ooit echt ontmoetten, is niet met zekerheid geweten.
Het 19de-eeuwse publiek wou geen speeltjes meer zoals die van von Kempelen. De filosofische pop was een kruisbestuiving tussen wetenschap en vermaak. Vanaf de 19de eeuw gingen wetenschap en entertainment elk hun eigen weg. Het grote publiek bleek nu vooral gefascineerd door freaks, door mensen die vaak iets weg hadden van de bizarre androïden uit vroegere tijden. De doll family waren vier dwergen – drie Duitse zussen en een broer – die naar de V.S. trokken, waar ze rondtoerden met het circus van de Ringling Brothers. Harry Earles, zoals de mannelijke dwerg zichzelf heruitvond in Amerika, maakte zelfs carrière in Hollywood. Hij was te zien in Tod Brownings klassieker ‘Freaks’ en, samen met zijn zussen, in ‘The Wizard of Oz’. Net als hun mechanische voorgangers verwarden deze miniatuurmensen hun publiek, dat zich vragen stelde over hun ‘machinerie’. Freud en Baudelaire schreven al hoe poppen vooral geconstrueerd werden door de kijker, die er zijn fantasie op projecteerde. Mediamakers speelden met dit idee en castten Harry vaak als een ‘baby’, die zich dan ontpopte tot crimineel. Vreemd genoeg leken dwergen soms zelfs beter het prototype van een baby te benaderen, dan een echt kind. Tijdens de jaren ’20 prijkte de foto van een Australische dwerg op alle flesjes voor babyvoeding.
In haar ‘Living dolls’ stelt Wood zich even de vraag of machines kunnen denken. Ze is in haar ‘magische geschiedenis’ echter niet op zoek naar sterk onderbouwde wetenschappelijke antwoorden. In haar relaas over de schaakspeler, stelt ze de machine voor als een soort monster dat de bestuurder tot waanzin drijft. Ze vergelijkt het schaken in de donkere kast met geblinddoekt spelen en haalt verhalen aan van Nabokov en Zweig, waarin schakers hun verstand verloren. Ook de Britse schaakkampioen Paul Morphy werd na een korte carrière krankzinnig. Ze suggereert dat de machine pas kan denken als de mens er gek bij wordt. Toch stelt ze zich vooral de vraag naar de begeestering bij het publiek. Wat gebeurt er als we worden geconfronteerd met andere versies van onszelf ? Wood citeert gretig uit literaire bronnen en ook Freud komt geregeld om de hoek kijken. Hij meende dat poppen en mensmachines fascineerden omdat ze het ‘unheimliche’ uitstralen, een geheimzinnige mix van vertrouwdheid en vervreemding. Wie geïnteresseerd is in een filosofisch werk over mensmachines zal met ‘Living dolls’ op zijn honger blijven zitten. Wood is een uitstekend en meeslepend verteller. Ze slaagt er moeiteloos in de sfeer van wetenschap en tovenarij, waarvan deze vroege experimenten omgeven waren, te evoceren. Ze streeft echter niet naar volledigheid en blijft af en toe steken in de anekdotiek.

Gaby Wood
Living dolls – A magical history of the quest for mechanical life
Faber & Faber, Londen
278 blz., 16,82 euro
ISBN 0 – 571 – 17879 – 0