Ed Moloney – A Secret History of the IRA (De Tijd)


Naar duurzame vrede

De laatste jaren verschenen tal van documenten over de slotfase van het moeizame vredesproces in Noord-Ierland. Het betreft vaak werk van insiders, zoals het onlangs verschenen All the Dead Voices van Danny Morrison, naaste adviseur van Gerry Adams. In A Secret History of the IRA geeft journalist en IRA-specialist Ed Moloney een onpartijdig relaas van de feiten. Zijn studie biedt verhelderende inzichten in de ontwikkelingen binnen het moderne Ierse Republikeinse Leger (IRA).

Kathy Mathys

Moloney schreef 20 jaar lang over de Noord-Ierse kwestie voor de Irish Times en de Sunday Tribune. Tijdens die periode praatte hij met IRA-leden uit diverse rangen. De meesten wensten anoniem te blijven, maar heel wat kopstukken worden wel met naam genoemd of geciteerd. Een van hen is Gerry Adams, IRA-lid en leider van de politieke vleugel van het IRA, Sinn Fein. Moloney interviewde hem in het begin van de jaren ’70, toen Adams stond te trappelen om de IRA-top te bereiken. Later weigerde Adams mee te werken aan Moloneys studie. Toch hangt zijn schaduw over elke bladzijde van dit boek. Hij wordt vergeleken met zijn voorgangers Michael Collins en Eamon de Valera, die eveneens de wapens neerlegden en op zoek gingen naar een politieke oplossing voor het Noord-Ierse conflict. Volgens Moloney leerde Adams veel uit de tactische fouten van de pioniers. Hij wordt door de auteur afgeschilderd als een uitmuntend strateeg die het vredesproces keer op keer nieuw leven inblies. Moloney meent dan ook dat John Hume, leider van de nationalistische Social Democratic and Labour Party (SDLP), en David Trimble, hoofd van de partij Ulster Unionism, gerust hun Nobelprijs voor de vrede mochten delen met Adams. In Moloneys geschiedenis is echter ook aandacht voor een paar duistere hoofdstukken uit Adams’ carrière. Het zijn vooral die episodes die kwaad bloed zetten in het republikeinse kamp, dat zich distantieerde van Moloneys werk. Zo zou Adams in de vroege jaren ’70 uiterst geheime intelligentiecellen hebben opgericht die verraders doodden en op geheime plekken begroeven. Adams was bijvoorbeeld op de hoogte van het tragische lot van Jean Mc Conville, stelt Moloney. Mc Conville was een protestante uit Belfast die zich na haar huwelijk met een katholiek bekeerde. Na de dood van haar man bevond het IRA haar schuldig aan spionagewerk voor de Britten. Volgens haar kinderen verzorgde ze enkel een gewonde Britse soldaat die ze nabij haar huis aantrof. Tijdens de jaren ’90 bekende het IRA dat Mc Conville werd gedood maar haar lichaam werd, ondanks grondig speurwerk, nooit teruggevonden.

Pioniers

De eerste Engelse invasie van Noord-Ierland dateert uit 1170. Toch is het wachten tot de 16de en 17de eeuw voor een grotere toevloed. Engels monarchen, zoals koningin Elizabeth, confisceerden land in de Noord-Ierse provincie Ulster en gaven dit aan loyale protestantse Schotten en Engelsen. De vorsten hoopten dat de aanwezigheid van protestanten in Ulster het katholieke Spanje en Frankrijk zou ontmoedigen om Engeland via Ierland binnen te vallen. In 1921 bedong Ierse vrijdheidsstrijder Michael Collins een overeenkomst waarbij 26 van de 32 Ierse provincies onafhankelijk werden. De overige 6 bleven onder Britse heerschappij, een beslissing die door de protestantse meerderheid in Noord-Ierland werd toegejuicht. De katholieken werden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt en ze dienden vrede te nemen met de meest bouwvallige huizen. Toch sloten weinigen zich tijdens de jaren ’40 en ’50 aan bij het IRA. Ze kenden de beweging niet of ze waren te bang voor de repercussies van de Royal Ulster Constabulary (RUC), de protestants getinte politiemacht. IRA-leden werden bovendien vaak gearresteerd en dat bemoeilijkte hun kans op werk na vrijlating. Tot de jaren ’60 werd IRA-activisme dan ook overgedragen op jongere familieleden, externen sloten zich minder aan. Gerry Adams kwam uit zo een typisch Republikeins milieu. Zijn grootvader vocht onder Michael Collins en zijn vader en ooms waren allen IRA-leden.
Vanaf de jaren ’60 zetelden in Noord- en Zuid-Ierland linkse regeringen die niet blind waren voor de noden van de katholieken. IRA-leider Cathal Goulding merkte dat het nieuwe klimaat andere mogelijkheden bood voor zijn beweging. Hij pleitte voor politieke hervormingen en probeerde oorlogsvoering van het programma te schrappen. Zijn communistische politiek zette kwaad bloed bij de vrij conservatieve IRA-leden. De meesten voegden zich immers bij het republikeinse leger omdat ze lak hadden aan politieke manoeuvres. Ze erkenden het Ierse parlement in Noord-Ierland, Stormont, en dat in Zuid-Ierland te Dublin, niet. Net als onder de Valera en Collins kwam het tot een split : het Official IRA steunde Gouldings politiek, het Provisional IRA opteerde voor de gewapende strijd. Hoewel de jonge Adams belangstelling had voor Gouldings theorieën koos hij toch voor de Provisionals. Moloney focust zich verder op het Provisional IRA, dat hij simpelweg het IRA noemt, omdat de Officials minder belangrijk zijn in het verhaal over het vredesproces.
Het Belfast van de late jaren ’60 werd ondertussen het strijdtoneel voor een bloedige oorlog tussen nationalisten en loyalisten. Massa’s nieuwe leden voegden zich bij het IRA. Deze ’69 ers waren beter georganiseerd dan hun voorgangers. Ze wilden zich vooral verzetten tegen loyalistische pogroms en tegen de repressie van het RUC. Volgens Moloney was de oprichting van een verenigde Ierse republiek voor de meeste IRA-leden in Belfast van secundair belang. Dit verklaart volgens de auteur ten dele hoe Adams er tijdens het vredesproces in slaagde om een aantal anti-republikeinse principes te introduceren in het IRA.
De vroege jaren ’70 staan geboekstaafd als één van de donkerste perioden uit the troubles, zoals het conflict in Noord-Ierland wordt genoemd. Na catastrofen als Bloody Sunday, waarbij in Derry 14 vreedzame activisten door Britten werden gedood, keerden grote groepen van de bevolking zich tegen het geweld. Het IRA geraakte meer en meer geïsoleerd en leek in 1974 op sterven na dood. In samenspraak met een aantal adviseurs ontwierp Adams tijdens een periode van gevangenisschap de blauwdruk voor de nieuwe IRA-politiek. Hij besefte dat een snelle overwinning op de Britten zo goed als uitgesloten was en zette zijn strategie uiteen voor een lang uitgerokken strijd. Hij onderschreef ook het belang van politieke activiteit, maar trok lessen uit Gouldings fouten. Hij mikte niet meteen op de drie parlementen -Westminster in Londen, Stormont en Dublin – maar in een eerste fase enkel op dat in Dublin. Bovendien liet hij er geen twijfel over bestaan dat de gewapende strijd onverminderd zou doorgaan. Volgens Adams zou een stevige politieke aanhang in het Zuiden meer veilige huizen bieden aan IRA-soldaten, alsook ook financiële en logistieke steun. De praktijk wees uit dat extreme IRA-campagnes de politieke successen van Sinn Fein keer op keer saboteerden. Toch restte Adams geen andere keuze dan zijn dubbelrol als IRA-spilfiguur en als Sinn Fein-leider op zich te nemen. Naar de buitenwereld toe ontpopte hij zich geleidelijk aan tot woordvoerder voor de vrede en veroordeelde hij militaire operaties die hij als topman binnen het IRA zelf had goedgekeurd.

Onderhandelingen

Gerry Adams’ geheime dialoog met de redemptorist Alec Reid begon in de vroege jaren ’80. Het IRA deed wel vaker een beroep op religieuze tussenpersonen, bijvoorbeeld tijdens de hongerstaking in 1981 die IRA-icoon Bobby Sands het leven kostte. Toch hielden Reid en Adams hun communicatie verborgen voor het IRA. Hun gesprekken zouden bij de harde kern op flink wat weerstand hebben gebotst. Moloney stelt dat de communicatie tussen Reid en Moloney al heel wat krachtlijnen van het uiteindelijke vredesakkoord bevatte: het plan voor een conferentie met alle Ierse strekkingen en een oproep tot verklaring van neutraliteit door de Britten. Adams annonceerde zijn ideeën met mondjesmaat naar de buitenwereld toe, maar niemand nam ze au sérieux. De dagdagelijkse oorlogvoering van het IRA stond immers haaks op de gesluierde verkondigingen van de Sinn Fein-leider. Het vredesproces kwam vaak op de helling te staan omdat Britten en Ieren de integriteit van Adams in vraag stelden na extreme IRA-acties. Ze meenden dat Adams de IRA-top op de hoogte hield van de communicatie en beseften niet hoe precair Adams’ positie eigenlijk wel was.
Vanaf 1986 communiceerde Adams via Alec Reid met de Britse regering. Moloney ontkracht hiermee meteen de algemeen gangbare stelling dat de Ierse regering als eerste contact zocht met de Britten. Zelfs Margaret Thatcher was op de hoogte van de dialoog, wat meteen illustreert hoeveel credibiliteit Adams had als republikeinse leider. De Ierse premier Charles Haughey nomineerde SDLP-leider John Hume tot onderhandelaar namens de Ierse regering. Nog voor het eind van de jaren ’80 verklaarden de Britten hun bereidheid tot neutraliteit. Alle betrokken partijen beseften dat het volledige vertrek van de Britten woede zou ontketenen bij de protestanten in het Noorden. Daarom stelden de Britten voor om zich enkel op het politieke plan terug te trekken. Ze zouden vervolgens optreden als neutrale onderhandelaars terwijl de verschillende fracties in Ierland een oplossing bedisten. Dat Adams deze beslissing steunde, wijst eens te meer op zijn pragmatische instelling. Hij zag af van zijn oorspronkelijke wens tot de oprichting van een onafhankelijk verenigd Ierland. Met deze beslissing schaarde hij zich achter het plan voor een Noord-Ierse staat met een parlement waarin unionisten en loyalisten een gelijkwaardige stem zouden krijgen.
Moloney beschrijft in detail hoe Adams er steeds weer in slaagde zijn soldaten gerust te stellen, wanneer ze hun leider ‘ketterse’ uitspraken hoorden doen in het openbaar. Tot vlak voor het Good Friday Agreement van 1998 drukte hij hen op het hart dat de gewapende strijd niet werd stopgezet. Adams kreeg advies van een think tank die hem hielp om de weerstand van de IRA-toppers te overwinnen. Net als Alec Reid schuwden de meeste van deze adviseurs de mediabelangstelling. Volgens Moloney ontstond hierdoor een vertekend beeld van het vredesproces. Toen Bill Clinton aan Adams een visum verleende voor een bezoek aan New York werd dat breed uitgesmeerd in de kranten. Volgens de auteur aasde Bill Clinton vooral op de potentiële stemmen van Ierse Amerikanen. Uiteindelijk stond de Amerikaanse president met zijn wens voor stabiliteit in Noord-Ierland dichter bij de Britten dan bij Sinn Fein.
Net als onder Collins, de Valera en Goulding kwam het onder Adams tot een breuk binnen het IRA. De tegenstanders van Adams richtten de Real IRA op, maar die slaagden er niet meer in het vredesakkoord in gevaar te brengen. In de overeenkomst van 1998 werd beslist tot de oprichting van een nieuw parlement te Stormont met een gelijkwaardige representatie van de verschillende strekkingen. De aanvankelijke weigering van Adams om meteen te ontwapenen, werd door president Bush fel aangepakt na 11 september. Op 28 oktober 2001 kondigde het IRA dan ook plechtig aan dat het de wapens neerlegde.
Dat Moloney erin slaagt de onderliggende structuren van dit uiterst gecompliceerde conflict bloot te leggen is een hele verdienste. Het gaat hier wel degelijk om een secret history. Zijn studie bevat heel wat onthullingen over wat er achter de schermen gebeurde tijdens het vredesproces. Moloney onderbouwt zijn verhaal ook met talloze historische uitweidingen over de rol van de redemptoristen in Belfast, de geschiedenis van Derry, de IRA-wapenhandel met extremistische regimes, zoals dat van Qaddafi. Hij speculeert ook af en toe over de identiteit van verraders binnen het IRA, maar houdt zich gelukkig meestal aan de pure feiten. Enkel op Moloneys idioom valt wel wat aan te merken. In zijn eigen beschouwingen en analyses eigent hij zich soms typische PIRA-uitdrukkingen toe als ‘armed battle’. Hierdoor lijkt hij de PIRA-peptalk soms wat te legitimeren.

Ed Moloney, A Secret History of the IRA
Penguin Books, Ltd., Londen, 2002
ISBN : 0 – 71399 – 665 – X
600 blz. – 22,10 euro