Alain de Botton (De Standaard)


De poëzie van de hoogspanningskabel

In tijden van economische en financiële onrust laat Alain de Botton ons nadenken over de zin en onzin van onze jobs. Hij biedt geen kant-en-klaar tips maar houdt de lezer een interessante spiegel voor.

Kathy Mathys

Het is al tegen valavond wanneer ik me een weg baan door Amsterdam. Ik loop tegen de pendelaarsstroom in die zich naar het Centraal Station haast. Hema-tassen en laptops torsend bellen ze nog even naar het kantoor om een laatste detail te regelen. Of ze stemmen met het thuisfront af over het avondeten. Wat zijn het toch heerlijke, broze helden, denk ik, op weg naar het hotel waar Alain de Botton verblijft. Als ze al in het literaire voetlicht treden, dan is het meestal in een deprimerende roman over de monotonie van het kantoorleven. Alain de Botton tracht daar iets aan te doen met ‘Ode aan de arbeid’, een essayistisch en journalistiek werkstuk dat minder jubelend is dan de Nederlandstalige titel doet vermoeden. In de Engelstalige versie, die pas in april verschijnt, luidt het: ‘The Pleasures and Sorrows of Work’.
Wat is professionele tevredenheid? Kan je gelukkig zijn als je aan de lopende band staat? Waarom dromen zoveel mensen van een eigen zaak? Het zijn vragen die de Botton niet zozeer beantwoordt maar omcirkelt. Net als in ‘De architectuur van het geluk’ of ‘Statusangst’ toetst hij zijn observaties aan die van filosofen en kunstenaars. Het boek telt tien hoofstukken, elk gewijd aan één beroep. De Botton verwondert zich over de passie waarmee velen zich inzetten voor zoiets banaals als een kruimelkoekje. Vol ontzag volgt hij de lancering van een satelliet in Zuid-Amerika en wandelt hij langs het elektriciteitsnet op het Engelse platteland. Hij bewondert de acrobatische handigheid van tonijnvissers en de koppige bezieling van een weinig succesvolle arbeidsconsulent. Al is dit boek wat journalistieker qua opzet dan zijn eerdere werk, toch zal het de Botton-fans zeker bekoren. In zijn sierlijke, wat omfloerste stijl schrijft hij over ontzagwekkende havens en hangars, over de mystiek van de kopieerruimte en het breekbare optimisme op een handelsbeurs. Niet al zijn observaties zijn even origineel. Het idee dat we sinds het verval van de klassenmaatschappij met z’n allen lonken naar de top werkte hij al uit in ‘Statusangst’. Met zijn analyse van onze vervreemding van de productieketen vertelt hij ook niets nieuws, al is zijn verhaal over de tonijnvangst indringend. De Botton is op zijn sterkst wanneer hij de werkplek vanop een afstand beschrijft. Hij blijft in wezen de kamerfilosoof die zich uit nieuwsgierigheid op onbekend terrein begeeft. Op een haast naïeve manier praat de Botton over kantoren, alsof het sacrale plekken zijn:
“Als schrijver ben ik niet intiem vertrouwd met kantoorgebouwen. Ze lijken me zowel saai als opwindend. Er is geen vuil, alles oogt er efficiënt en modern. Mensen hebben er minder last van herinneringen en de zorgen van het thuisfront. Ze kunnen zich dag na dag heruitvinden en een betere versie van zichzelf laten zien. Kantoren hebben ook iets erotiserend. Net als bibliotheken zijn het plekken waar mensen geconcentreerd aan het werk zijn. Dat heeft iets verleidelijks.”
De Botton kreeg het idee voor dit boek, terwijl hij zijn vierjarige zoon voorlas uit ‘What Do People Do All Day’ van Richard Scarry. In kinderboeken hebben personages duidelijk afgelijnde en vertrouwde jobs zoals postbode of kruidenier. In de echte wereld zijn die taakomschrijvingen een pak hermetischer:
“Ik wilde een volwassen versie schrijven van Scarry’s boek. Ik ken de wereld van arbeiders en werknemers enkel via de financiële kranten en die brengen niet meteen een levendig verhaal. Behalve in dat kinderboek vond ik ook inspiratie bij achttiende-eeuwse schilderijen zoals die van de Italiaan Canaletto. Hij maakte grote tableaus van de activiteit in steden, waarop je mensen aan het werk zag. Die kunstwerken tonen hoe verschillende jobs met elkaar in verbinding staan. Je ziet de bakker, de marktkramer enzovoort. Onze arbeidsmarkt is zo complex geworden dat we die verbindingen niet langer zien. Twee eeuwen geleden wisten mensen nog wie de stoel had gemaakt waarop ze zitten, tegenwoordig is dat nauwelijks nog het geval.”
Nu specialisatie het grote toverwoord is, zijn er nog weinig werknemers verantwoordelijk voor de volledige realisatie van een product of dienst. Mensen voelen zich vervreemd en weten aan het einde van de dag vaak niet goed wat ze precies hebben gedaan. Geen wonder dat ambachtelijke beroepen op zoveel nostalgische bijval kunnen rekenen. Bakkers of meubelmakers leveren tenminste een herkenbaar product af. Hoe kan een mens zich gelukkig voelen, wanneer hij niet meer doet dan etiketten op verpakkingen aanbrengen?
“Dat is een vraag die ik niet eenduidig kan beantwoorden. Ik heb ze ook niet als dusdanig gesteld aan de vrouwen die ik bezig zag in de koekjesfabriek in Henegouwen. Mensen klappen meestal dicht als je ze daarmee confronteert. Toch denk ik dat bepaalde zogenaamd saaiere jobs als boekhouder of fabrieksarbeider vervulling kunnen brengen. Elke mens kent het verlangen om orde te scheppen in de chaos. Lopende-bandwerkers doen dat ook, zij het op een erg bescheiden manier. Vroeger had ik een katholieke visie op werk. Katholieken geloven namelijk dat enkel priesters of monniken goddelijk werk verrichten. Protestanten geloven dat je God ook kan dienen door het huis schoon te maken. Ook als je niet gelooft, schuilt er veel waarde in die protestantse visie. Sinds ik dit boek heb geschreven, kan ik het waardevolle zien van jobs die op het eerste gezicht banaal zijn of routineus.”
Van de koekjesfabriek trekt de Botton naar de uitvindersbeurs, waar mensen de meest grillige en excentrieke producten trachten te commercialiseren:
“Het verlangen om zelf iets te creëren is diepmenselijk. Ik heb veel sympathie voor ondernemers. Op die uitvindersbeurs merkte ik wel dat velen weinig inzicht hebben in de menselijke psyche. Ze menen noden te zien die er eigenlijk geen zijn. Vandaar dat je er mensen tegen het lijf loopt die schoenen hebben uitgevonden waarmee je op het water kan lopen.”

Vrolijk pessimisme

Verwachten we te veel van onze jobs? Het is een vraag die de Botton sterk bezighoudt. Nu iedereen het tot burgemeester of chef-kok kan schoppen, zijn onze verwachtingen hooggespannen:
“Veel mensen geloven verkeerdelijk dat ze een roeping hebben of – als ze niet zo gelukkig zijn met hun baan – dat ze hun roeping gemist hebben. Voor het gros van de werknemers klopt dat niet. Misschien hebben we meer baat bij de gedachte ‘Het is maar een job’. Dat kan ons helpen om met teleurstellingen om te gaan, want we lijden erg onder ons optimisme. De meeste mensen flateren wel eens in hun liefdseleven. Waarom kan dat dan niet net zo goed gebeuren in ons professionele bestaan? Ik vind veel troost in het pessimisme van denkers als Schopenhauer of Pascal. Let wel, ik wil mensen hun hoop niet ontnemen, ik wil ze enkel leren om te gaan met tegenslagen en mislukkingen. Noem het vrolijk pessimisme.”
Terugblikkend in de tijd, merk je dat de meeste filosofen zich neerbuigend uitlaten over werk. Wie diende te werken om in zijn onderhoud te voorzien, was volgens Aristoteles niet beter dan een slaaf of dier.
“De meeste filosofen vonden dat je maar beter in een rustige kamer kon gaan zitten om na te denken over leven en dood. Ik heb dat al veel gedaan en ik merk dat ik er wat genoeg van heb. Ik voel steeds meer begrip voor mensen die hun dagen vullen met vergaderingen en die om de vijf seconden naar hun blackberry kijken. Misschien schuilt daar meer wijsheid in dan we denken. Het houdt de dood niet op afstand, maar of het nu zoveel beter is om te kijken of de dood al nadert? In zijn latere jaren vond ook Montaigne dat je maar beter actief kon zijn, zelfs in het aanschijn des doods. Hij hoopte te sterven tijdens het planten van kolen. Het idee van ‘death in action’ spreekt me steeds meer aan. We mogen dan misschien werken aan producten die over enige decennia verouderd zullen zijn, toch schuilt er veel schoonheid in activiteit.”
Schoonheid: daar heb je het weer, dat sleutelwoord in de Bottons werk en leven. Eerder schreef hij over architectuur en de kunst van het reizen. Deze keer vindt hij zelfs schoonheid in fabriekshallen en hoogspanningskabels:
“Ik vind het jammer dat vakantiemakers zo eenzijdig denken. Waarom steeds weer een strandvakantie of een bergtocht? Ik heb veel sympathie voor de leden van de Pylon Appreciation Society, een groep die wandelingen langs hoogspanningskabels organiseert. Gek, denk je? Wist je dat Hollandse windmolens ooit op evenveel protest werden onthaald als industriële sites de dag van vandaag? Nederlanders vonden ze een doorn in het oog. Pas toen zeventiende-eeuwse schilders hen vastlegden op doek begon men ze te appreciëren. Misschien moeten kunstenaars maar wat vaker hangars of industriële terreinen schilderen.”
De Botton werkt niet met schilderijen om zijn woorden kracht bij te zetten, wel met foto’s. Fotograaf Richard Baker reisde overal met hem mee: “Ik lees vaak boeken waarvan ik denk ‘Stonden er maar foto’s bij de tekst’. Van fotoboeken vind ik de teksten dan weer meestal banaal. Ik hoop dat dit boek een geslaagd huwelijk biedt van tekst en woord.”
Dit is geen boek voor wie enkel geïnteresseerd is in feiten en cijfers. Sommige passages lijken wel geplukt uit een roman. Zo geësthetiseerd en bijna spannend klinken ze. Toch heeft de Botton geen ambities meer als romanschrijver, zegt hij:
“Ik heb geen interesse in plot, wél in situaties en argumentaties. Ik eigen me soms de stijl of de stem toe van een romancier maar niet om verhaaltjes te vertellen. Ook in mijn eerste boeken, zogenaamde romans, was ik altijd veel meer bezig met redeneringen en discussies, niet met de plotwendingen. Ik ben nog lang niet uitverteld maar hou me bij de non-fictie. Ik zou graag iets schrijven over kinderen of over religie.”
De Botton hoopt dat zijn boek mensen zal laten nadenken over de mooie en kwalijke kantjes van hun baan.
“Ik denk dat mensen behoefte hebben aan boeken die hen laten dagdromen over hun leven. Dit is – hoop ik – zo een boek. Het biedt geen pasklare antwoorden. Het is soms lovend en bewonderend, dan weer vol verbijstering en pessimisme.”

***
Alain de Botton, Ode aan de arbeid, vertaald door Jelle Noorman, Atlas,
Amsterdam/Antwerpen, 351 blz., 22,50 €.

In België en Nederland verschijnt dit boek het eerst. ‘The Pleasures and Sorrows of Work’ verschijnt pas in april.