Clare Allen – Poppy Shakespeare (De Standaard)


Gek op olympisch niveau

Twee Britse schrijfsters nemen een kijkje achter de muren van psychiatrische klinieken. Maggie O’Farrell moet de duimen leggen voor veelbelovende nieuwkomer Clare Allan.

Kathy Mathys

Het zal je maar overkomen: je wil je carrière een nieuwe wending geven en vol goede moed laat je je doorlichten bij een HR-bureau. Tien dagen later krijg je te horen dat je psychotisch bent en kom je in een psychiatrische instelling terecht. Onmogelijk, denkt u? Niet voor Poppy Shakespeare uit Clare Allens gelijknamige debuutroman. Als we Poppy mogen geloven, belandde ze zo in Dorothy Fish, een psychiatrisch ziekenhuis voor dagpatiënten. Ze beweert bij hoog en bij laag dat er helemaal niets schort en dat de opname een vergissing is. Dat Poppy de onorthodoxe methoden van het bureau nauwelijks verdacht vindt, doet vermoeden dat er wel degelijk iets mis is. Zeg nu zelf, welke sollicitant beantwoordt zonder verpinken vragen over zijn masturbatietechnieken? Toch kan je Poppy niet veel meer aanwrijven dan extreme onwetendheid en of je daarom nu ook meteen gek bent?
Clare Allen zat tien jaar lang in een instelling die lijkt op Dorothy Fish. Ze weet dus waarover ze spreekt in haar hoogst amusante debuut. Allen laat N, een vrouw die al dertien jaar vaste klant is in Dorothy Fish, Poppy’s verhaal doen. N is een problematisch geval voor wie dokters constant nieuwe syndromen moeten bedenken om haar te typeren. Ze is dus niet meteen het soort verteller naar wie je achteloos de hand uitsteekt om je door de sombere en naar lamskerrie geurende gangen van het ziekenhuis te laten leiden. Wanneer ze de Abaddon omschrijft als ‘een toren zo hoog dat je het dak geeneens kon zien’, vraag je je af in hoeverre haar beschrijvingen kloppen. Toch laat je best je scepticisme wat varen want al bezondigt N zich aan de meest waanzinnige uitvergrotingen van de werkelijkheid, ze misleidt niet met opzet. De Abaddon is een hospitaal met Dorothy Fish op de eerste verdieping. Daar verblijven de zogenaamde ‘drabbers’, de dagpatiënten die ’s avonds naar hun nabije flats trekken. Hoe hoger je opklimt in de toren, hoe beroerder de toestand van de patiënten. N ziet de permanent geïnterneerden, hier ‘flops’ genoemd, als hopeloze gevallen: ‘Als je naar de achtste ging, kwam je nooit terug. Je verdween gewoon, als afval in de slang van de stofzuiger’.
Wanneer Poppy als een wervelwind door de vertrekken van het ziekenhuis begint te razen, verandert het comateuze leventje van de dagpatiënten. De piekfijn uitgedoste Poppy beantwoordt niet meteen aan het profiel van de gemiddelde drabber. Ze rukt haar haar niet uit en bijt haar nagels niet stuk. Om haar opsluiting aan te vechten zoekt ze rechtsbijstand. Ironisch genoeg kan ze pas een beroep doen op een advocaat als ze een ziekteuitkering krijgt en daarvoor moet je jezelf gek laten verklaren. Allen combineert Poppy’s kafkaiaanse nachtmerrie met een hilarische plotlijn over de Britse gezondheidszorg. Er doen geruchten de ronde dat de regering psychiatrische instellingen wil privatiseren. Wie niet voldoende patiënten geneest, dreigt de deuren te moeten sluiten. In Dorothy Fish, waar de drabbers gehecht zijn aan hun gezapige en afgeschermde leventje, slaat de paniek toe. Iedereen probeert er op de maandelijkse beoordeling zo belabberd mogelijk uit te zien om toch maar niet te worden ontslaan. ‘Het was verdomme net de Olympische Spelen voor gekken,’ vertelt N.
N brengt Poppy’s lotgevallen in een sappig Noord-Londens dialect. In de vertaling komt haar kleurrijke taaltje niet altijd even goed tot zijn recht. Tussentitel ‘How everyone reckoned the sun shone out Poppy’s arse’ wordt bijvoorbeeld het nogal makke ‘Over dat iedereen vond dat Poppy een halve heilige was’. In het origineel is N een stuk grappiger. Ze is bikkelhard voor haar mededrabbers die je bijna ééndimensionaal kan noemen, zo karikaturaal en eenzijdig krijg je ze te zien. Brian de Beul lijdt aan smetvrees, Verna de Kokhals kampt met eetstoornissen, Martha de Doodskist is suïcidaal en ga zo maar door. Toch is dit geen punt van kritiek want Allen wil net aantonen dat een instelling als Dorothy Fish geen aandacht heeft voor de mens achter de zieke. De drabbers hangen dag in dag uit in de gemeenschappelijke woonkamer en krijgen zelden dokters te zien. ‘Moeten we geen mandjes vlechten?’, vraagt een dolverbaasde Poppy, als ze ziet hoe weinig belangstelling het personeel heeft voor de patiënten.
Clare Allen kreeg voor deze pittige satire een plek op de shortlist van de Orange Broadband Award for New Writers, een terechte nominatie voor een slim boek dat je doet lachen en huiveren.

Net als Poppy Shakespeare zit Esme Lennox tegen wil en dank in de psychiatrie, maar daar houdt de vergelijking met Clare Allens roman meteen op. ‘Het verdwenen leven van Esme Lennox’, de vierde roman van Maggie O’Farrell, is een pak ernstiger en klassieker. Het verhaal speelt in de de vroege twintigste eeuw, toen mannen enkel een handtekening van hun huisarts nodig hadden om hun vrouw of dochter te laten opsluiten. Esme groeide als kind op in koloniaal Indië tot haar ouders terugkeerden naar het kille Edinburgh. Daar kan de passionele Esme niet aarden en wanneer ze karmozijnrode jurken begint te dragen en weigert om haar wilde krullen te laten temmen, is de maat vol voor haar ouders. Zestig jaar lang zit Esme achter slot en grendel in Cauldstone, een spookkliniek die ruikt naar ongewassen kleren en eten dat te vaak werd opgewarmd. O’Farrell wisselt de episodes over Esmes kinder- en jeugdjaren af met hedendaagse stukken over Iris, Esmes nichtje die zich over haar tante ontfermt, wanneer Cauldstone gesloten wordt.
O’Farrell is beter in sfeerschepping dan in sterke plotlijnen. Zo blijkt vooral in de tweede helft van de roman wanneer haar pogingen om alle puzzelstukken in elkaar te laten passen, geforceerd aandoen. Esme, die als schizofreen staat geboekstaafd, is een intrigerend personage. Iris is dat minder en de beschrijvingen van haar affaire met een getrouwde man leren ons enkel dat ze al even tegendraads is als haar tante. De roman toont wel heel goed hoe moeilijk het was voor kinderen van kolonialen om te wennen aan Engeland. Sommigen, zoals de schrijver Rudyard Kipling, vielen zelfs tijdelijk ten prooi aan waanzin.

***
Clare Allen, Poppy Shakespeare, vertaald door Regina Willemse, J.M.Meulenhoff, 348 blz.

*
Maggie O’Farrell, Het verdwenen leven van Esme Lennox, vertaald door Noor Koch, Artemis & co, 221 blz.