Louise O. Fresco interview (Bouillon!)


Broodnodig debat

In ‘Nieuwe spijswetten – Over voedsel en verantwoordelijkheid’ stelt Louise O. Fresco prangende vragen over onze houding tegenover landbouw en voeding. Wie meteen ook hapklare antwoorden of simpele zwart-wittheorieën verwacht, is bij haar aan het verkeerde adres.

Kathy Mathys

Louise O. Fresco (1952) is met ‘Nieuwe spijswetten’ niet aan haar proefstuk toe. Eerder schreef ze de essaybundels ‘De ondraaglijke lichtheid van de vleermuis’ en ‘Schaduwdenkers en lichtzoekers’. Wie haar roman ‘De Tuin van de Sultan van Rome’ las, weet al hoezeer ze begaan is met vraagstukken rond eerlijke voedselbedeling en duurzaamheid. Louise O. Fresco was negen jaar lang adjunct-directeur van de FAO, de landbouw- en voedselorganisatie van de Verenigde Naties. In het voorjaar van 2006 gaf ze haar ontslag en momenteel doceert ze aan de Amsterdamse universiteit. Haar interesse voor voeding gaat ver terug in de tijd:

“Ik studeerde tropische plantenteelt in Wageningen met de bedoeling iets te gaan doen aan de honger in de wereld. Eerst overwoog ik om geneeskunde te kiezen maar ik realiseerde me al snel dat voedsel een essentieel punt is. Als mensen niets te eten hebben, haalt medische hulp niet veel uit. Als jong meisje had ik nogal naiëve ideeën over de landbouwproductie en de mondiale voedselbedeling. Toch zijn die vraagstukken over duurzaamheid en ongelijkheid zowat de rode draad in mijn leven gebleven, al heb ik nu genuanceerdere inzichten. Ik heb lange tijd in Italië gewoond. Daar is de levenskwaliteit heel sterk verbonden met de diversiteit aan producten en voedsel maakt er echt deel uit van de cultuur. Ik ben in die periode fel gaan nadenken over de vraag waarom en hoe we zoveel facetten van onze eetcultuur aan het kwijtraken zijn in grote delen van de wereld. Ik stel vast dat we aan de ene kant heel lekker kunnen eten, als we dat wensen, en aan de andere kant zijn we ons steeds minder bewust van de betekenis en origine van voedsel. Die contradictie houdt me sterk bezig en lag mee aan de basis van dit boek.

Hoe erg is het volgens u gesteld met onze vervreemding van de voedselketen?

Het varieert van land tot land maar in Nederland is de situatie niet bepaald rooskleurig. De generatie die nu opgroeit heeft nog weinig voeling met de herkomst van voeding. Uit een Engelse enquête bleek dat het gros van de schoolkinderen niet meer weet dat melk afkomstig is van koeien. Dat komt natuurlijk voor een stuk doordat ze steeds vaker melk drinken die één of ander frisdrankachtig smaakje heeft.
Omdat nog maar heel weinig mensen zien hoe voedsel wordt verwerkt of vlees wordt geslacht, krijgt de gemiddelde consument bovendien een erg vertekend en negatief beeld van de industriële voedselproductie. Het idee dat mensen dieren gebruiken als machines verdient toch wat nuancering. Zo denkt iedereen dat dieren die vrij rondlopen altijd een beter leven hebben dan die in batterijen, maar loslopende dieren gaan elkaar juist meer pikken. Ik ben dan ook helemaal niet te vinden voor radicale uitspraken als ‘Je mag geen vlees meer eten’. Dat is totaal absurd en zou voor grote delen van de wereldbevolking compleet onhaalbaar zijn, in China bijvoorbeeld, een land met een echte vleescultuur.

Het is toch niet makkelijk voor de consument om zich goed te informeren over voeding. Er worden zoveel fabeltjes en zaligmakende theorieën verkocht. Hoe kan je het bos tussen de bomen nog zien?

Dat klopt inderdaad en die verwarring heeft heel verschillende oorzaken. Wat me vooral stoort is de versnipperde berichtgeving die je in de media aantreft. Je leest dan bijvoorbeeld ‘Bananen zijn goed tegen kanker’. Twee weken later vind je dan weer een bericht dat die informatie weerlegt. Ik wou dat de consument een globaler beeld kreeg in plaats van die verzameling van losse feitjes. Nu, het probleem ligt eigenlijk bij de wetenschappers die verlegen zitten om fondsen en dus spraakmakende theorieën verkondigen. Ik vind ook dat wetenschappers in het verleden al te vaak over de hoofden van de consumenten heen hebben gepraat. Nochtans hebben zij echt een rol te vervullen om de feiten boven tafel te krijgen. Als je bijvoorbeeld terugdenkt aan die eerste experimenten met biotechnologische gewassen, dan merk je hoezeer de wetenschap daar gefaald heeft. Ze vonden het niet nodig om Jan met de pet de informeren over wat er nu precies allemaal aan de hand was en zoiets wreekt zich. Ondoorzichtigheid leidt tot spraakverwarring, soms zelfs tot paniek bij de bevolking. Ik vind het ook bijzonder zorgwekkend dat door die gefragmenteerde berichtgeving morele categorieën worden toegekend aan voedsel à la ‘Pindakaas is slecht’. Nee, pindakaas is niet slecht, zeg ik dan, alleen moet je nadenken over wat je eet en hoeveel.

Uit uw boek blijkt dat niet alleen wetenschappers en media een sleutelrol te vervullen hebben in het debat over voedsel. Ook politici kwijten zich onvoldoende van hun taak, zegt u.

Ik vind het onvoorstelbaar dat België noch Nederland een nationale voedselpolitiek hebben. Heeft u onze of uw premier ooit uitspraken horen doen over voeding? Over landbouw hebben ze het wel maar voedsel is veel meer dan dat en er is te weinig ruimte voor debat. Wie over voeding praat, moet het ook hebben over ethische kwesties. In die context kan je niet altijd zeggen ‘dit is beter dan dat’. Kijk bijvoorbeeld eens naar de definitie van duurzaamheid, in 1987 geformuleerd: ‘Datgene doen waarmee je toekomstige generaties niet in gevaar brengt’. Als je dat consequent zou toepassen, dan zou je grote delen van de bevolking gewoon moeten laten omkomen van de honger. We weten immers dat de bevolking nog zal toenemen en dat een intensifiëring van de landbouw consequenties zal hebben op het vlak van milieu. Ik vind dat er te weinig gepraat wordt over belangrijke filosofische vraagstukken als: Moet je bossen beschermen, ook als dat bijvoorbeeld betekent dat mensen in Congo dan te weinig eten hebben? Op welke manier kunnen we dingen tegen elkaar afwegen, wanneer we kijken naar hun effecten? Hoe meten we die effecten? Dat zijn heel moeilijke vragen waarop je geen sluitende antwoorden kan verwachten. Dit klinkt misschien wat abstract maar ik ben ervan overtuigd dat de Europese overheden heel concrete dingen kunnen doen om een klimaatswijziging te bewerkstelligen. Nu wordt er eigenlijk bijna nooit over voedsel gesproken, het is zo alledaags dat we er niet bij stil staan. Ik vind dat regeringen een vak als voeding in het onderwijs zouden moeten stimuleren. Op die manier creëer je al aan de basis een belangstelling voor eetcultuur. Er zou aandacht moeten zijn voor medische en chemische facetten van voedsel, maar ook voor historische en ethische. Je kan kinderen hun grootouders laten interviewen. Hoe aten zij? Waar zitten de verschillen en hoe zijn die er gekomen? Laat schoolkinderen hun vuilniszakken eens analyseren. Wat gooien we allemaal niet weg aan voedsel en verpakkingen? Je zou fascinerende geschiedenislessen kunnen geven aan de hand van de geschiedenis van de aardappel. Je kan niet van consumenten verwachten dat ze een voedingslabel kunnen analyseren als hen nooit iets over voedselsamenstelling werd verteld op school. Ik wil wel benadrukken dat ik geen voorstander ben van een elitaire inhaalbeweging. We moeten erop toezien dat lagere klassen, die minder geschoold zijn en vaak slechtere eetgewoonten hebben, niet uit de boot vallen. Ik zou eigenlijk willen oproepen tot een publiek debat waarbij iedereen een rol kan spelen. Ook religieuze leiders, ziekenhuizen en bejaardentehuizen en restaurants zouden iets te vertellen kunnen hebben.

Tegenwoordig verschijnen veel non-fictiewerken over de voedingsindustrie waarin dan één of andere schandaalpraktijk aan het licht wordt gebracht, ‘Fast Food Nation’ van Eric Schlosser bijvoorbeeld. Die tendentieuze werken dragen niet meteen bij tot een genuanceerd debat. Vindt u dat storend?

Ik ben natuurlijk voor de vrijheid van meningsuiting en vind dus zeker dat die boeken gepubliceerd moeten worden. Het probleem is dat er nu geen autoriteit meer is die de consument kan begeleiden. Vroeger had je religieuze leiders die je hielpen. Nu is er een overdosis aan informatie die heel verwarrend kan zijn. Denk maar aan de duizenden internetsites over voeding en gezondheid. Er zitten daar waardevolle bronnen tussen maar ook veel dubieuze. Ook over biotechnologie of biologische landbouw is er veel verwarring. Kijk, ik vind het positief dat er de laatste jaren meer belangstelling is gekomen voor biologische landbouw maar mij zal je geen uitspraken horen doen als ‘Iedereen moet uitsluitend bio eten’. Nee, ik zou wel graag zien dat mensen nadenken over wat er op hun bord ligt. Of neem nu de kwestie van seizoensgebonden eten. Heel mooi allemaal als je in Italië of Zuid-Frankrijk woont, maar wat moet je dan in Noord-Scandinavië? Enkel knollen eten tijdens de winter? Eén van de verworvenheden van onze geglobaliseerde wereld is nu eenmaal dat je exotische producten kan eten. Ook biotechnologie is niet slecht op zich. Alleen hangt het ervan af wat je ermee doet en op welke locatie. Er moet ook een beter monitoring system ontwikkeld worden om de consequenties van de consumptie van biotechnologische gewassen op te volgen. Jammer genoeg hebben veel mensen geen geduld voor dit soort nuanceringen. Ze denken liever in termen van ‘goed’ en ‘slecht’ en dat is weinig zinvol als je je op het domein van de voedingsethiek begeeft.

Louis O. Fresco, Nieuwe spijswetten – Over voedsel en verantwoordelijkheid, Bert Bakker, 2006

Andere titels over voedingen en ethiek:

– Gregory Pence: The Ethics of Food – A Reader For the 21st Century (met heel uiteenlopende essays over landbouwpolitiek, biotechnologie, vegetarisme, biolandbouw etc.)
– Michael Pollan: The Omnivore’s Dilemma – The Search For a Perfect Meal In a Fast-Food World (fascinerende onderzoeksjournalistiek waarbij Pollan de industriële en biologische voedselketen onder de loep neemt.)
– Peter Singer & Jim Mason: The Wat We Eat – Why Our Food Choice Matters (niet altijd even genuanceerd maar interessant als klankbord voor wie nadenkt over de morele gevolgen van onze voedselpraktijken en –keuzes)