Hanif Kureishi interview (De Standaard)


Vaders en zonen

Hanif Kureishi is niet de enige schrijver in zijn familie. In ‘Mijn oor aan je hart’ grasduint hij in het onuitgegeven werk van zijn overleden vader en in de autobiografie van zijn oom. Het levert een fascinerend werkstuk op over familiebanden, identiteit en de spanningen tussen Oost en West.

Kathy Mathys

We mogen dan wel in Amsterdam zijn, Hanif Kureishi praat vooral over Brussel, waar ik woon. Hij is dol op chocolade, liefst in combinatie met een joint en wodka. ‘Ik heb massa’s slechte gewoonten. Voetbal, alcohol en van die dingen,’ vertelt Kureishi. Als rechtgeaarde popfanaat vraagt hij zich af in welke Belgische stad het ook alweer was dat Marvin Gaye een tijdje leefde (Oostende, km). Popmuziek, familierelaties en religieus fundamentalisme: het zijn maar enkele van de thema’s waarover Kureishi in zijn veelzijdige werk heeft geschreven.
De in 1954 geboren Kureishi, zoon van een Indische vader en Engelse moeder, is een literaire duizendpoot die theaterteksten, filmscenario’s, romans, kortverhalen en essays schreef. Hij werkte mee aan ‘The Faber Book of Pop’ en regisseerde de film ‘London Kills Me’. Hij brak door met ‘De boeddha van de buitenwijk’, een autobiografisch getint verhaal over een tiener die de Londense suburbs wil ontvluchten.
Voor ‘Mijn oor aan je hart’ boog Kureishi zich elf jaar na de dood van zijn vader over diens ongepubliceerde romans. Aanvankelijk voelde Kureishi zich huiverachtig toen hij ‘An Indian adolescence’ oppikte, een als roman vermomde autobiografie die zijn vader op latere leeftijd schreef. Wie weet op welke angstvallig verborgen familiegeheimen hij zou botsen. Zouden de schrijfsels van zijn vader een kil licht werpen op het wat droeve huwelijk van zijn ouders? Had vader Kureishi ook geschreven over zijn enige zoon? Uiteindelijk zette Kureishi zijn twijfels opzij en begon hij te schrijven over het leven van zijn vader en, onvermijdelijk, ook over het zijne. De meanderende structuur van dit (auto)biografische boek stelt de auteur in staat allerlei zijsprongen te maken. Van het politieke klimaat in de Londense jaren 1970 tot een vergelijking van psychoanalyse en schrijven, het komt allemaal aan bod. ‘Mijn oor aan je hart’ is scherp en stilistisch verfijnd, zoals we dat gewend zijn van Kureishi. Meer dan ooit pakt de schrijver uit met heel aangrijpende inzichten over de specifieke chemie van familiebanden.

Eigenlijk gaan heel wat van uw boeken over vader-zoonrelaties. Hebben die fictieve werken u voorbereid op dit persoonlijke project?

Het klopt inderdaad dat ik al vaker over familiebanden, en met name over vaders en zonen, heb geschreven. Heel wat verhalen in ‘Het lichaam’ gaan erover of mijn roman ‘Gabriëls gave’. Je hebt nu eenmaal bepaalde thema’s die je interesseren en waar je als schrijver steeds naar terugkeert. Ik heb drie zonen en dat heeft er ongetwijfeld ook mee te maken. Nu is het wel zo dat ‘Mijn oor aan je hart’ op een heel andere manier is ontstaan dan mijn eerdere werk. Ik kreeg mijn vaders manuscript ‘An Indian Adolescence’ van mijn uitgever, die het ergens had opgediept. Terwijl ik het las maakte ik aantekeningen en borrelden er ideeën op. Een tijdje later stuurde Omar, één van mijn vaders broers, me zijn driedelige autobiografie toe. Omar was journalist, een lokale beroemdheid in Pakistan. Ik vond het interessant om Omars versie van zijn kindertijd in Pakistan naast die van mijn vader te leggen. Het idee om over mijn vader te schrijven groeide al snel uit tot een groter project. Toch heb ik het erg improvisatorisch aangepakt. Telkens als er iets gebeurde in mijn leven dat ik kon gebruiken, nam ik dat op in het boek. ‘Mijn oor aan je hart’ is veel minder strak dan een roman. Ik had aanvankelijk veel twijfels toen ik begon te schrijven. Het is nu eenmaal zo dat je als volwassene liever niet al te intiem bent met je familie. Het was vaak verontrustend en moeilijk om met het innerlijke leven van mijn vader geconfronteerd te worden. Toch was het ook ontroerend en ik ben blij dat ik het gedaan heb.

Waarom krijgen vrouwen een heel minimale rol in het boek?

Mijn moeder en zus leven nog en ik wou hen niet te veel kwetsen. Ik weet zeker dat ik bepaalde facetten van het huwelijk van mijn ouders op een andere manier aan bod had laten komen, mocht mijn moeder al gestorven zijn. Ik schipperde voortdurend tussen een zo authentiek mogelijke weergave van de feiten en het sparen van de gevoelens van mijn familie. Nu is het ook wel zo dat vrouwen in mijn werk meestal een kleinere rol spelen dan mannen, al is daar de laatste jaren wel verandering in aan het komen. In de film ‘The Mother’, waarvoor ik het scenario schreef, staat een ouder wordende vrouw centraal en ik heb net het scenario geschreven voor de film ‘Venus’ over een jong meisje. Ik voel me veel vrijer dan vroeger om vanuit een vrouwelijk oogpunt te schrijven.

Als jonge tiener trok u naar Karachi, waar de broers van uw vader woonden. Vanwaar die grote bewondering voor uw ooms?

Voor een jongeman is het altijd makkelijker om een man te idealiseren die niet zijn eigen vader is. Ik merk dat ook aan mijn zoons. Ze kijken vooral op naar gevaarlijk ogende rappers met machinegeweren, niet naar mij. Mijn ooms waren destijds charismatische figuren, journalisten die zich niet voegden naar de eisen van het politieke regime in Pakistan. In mijn ogen waren ze net filmsterren. Ze zaten dag in dag uit te typen, te roken en te drinken. Ik was ook begeesterd omdat ze wel degelijk gevaar liepen door wat ze deden. Ze maakten deel uit van de alternatieve scène en dat wou ik ook voor mezelf. Mijn vader had, daarbij vergeleken, een heel gecontroleerd leven. Hij was een pendelaar die elke dag dezelfde bus nam naar het werk. Voor hij ‘s morgens het huis verliet, schreef hij een paar uur. Hij hield niet van al te wild, ongeregeld gedrag. Toch was mijn vader ongelukkig en dat uitte zich in een ziekte die hem jarenlang aan het bed gekluisterd hield. Zelfs toen zijn gezondheid hem parten speelde, bleef hij schrijven, al werd geen van zijn boeken ooit aanvaard door een uitgever. Na mijn zestiende kon ik het niet meer opbrengen om mijn vaders schrijfsels te lezen. Ik was toen zelf ook begonnen met schrijven maar toonde mijn werk niet aan mijn vader. Hoewel hij trots was dat ik ook van schrijven hield, was er een deel van hem dat mij geen succes toewenste. Dat is ergens wel begrijpelijk.

Uw vader was een eenzame, vervreemde man met weinig contacten. U suggereert dat één of andere groep misschien soelaas had kunnen bieden. Zijn er bepaalde groepen waarvan u deel uitmaakt?

Mijn vrienden zijn belangrijk voor mij want we discussiëren over ons werk. Wanneer ik bijvoorbeeld Salman Rushdie ontmoet, voel ik heel veel affiniteit met die man en zijn werk en dat is belangrijk en stimulerend. Ik hou echter niet van groepen die je verplichten om iets op te geven vooraleer je kan toetreden. Als jonge man heb ik geregeld bezoeken gebracht aan Londense moskeeën maar ik had meteen door dat ik er niets zou vinden. Er was geen ruimte voor debat of conflict en dat vind ik nu net interessant. Heel wat moslims houden niet van romans omdat er in hun ogen maar één boek is. Fictie is voor velen dan ook uit den boze. Van een politieke partij zou ik evenmin kunnen deel uitmaken. Om tot Labour toe te treden moet je nu eenmaal je eigen gedachtegoed voor een stuk opgeven. Het is meer dan ooit aan schrijvers en kunstenaars om het maatschappelijke debat levendig en open te houden.

In uw essaybundel ‘The Word and the Bomb’ (Faber and Faber, 2005, een collectie essays over de spanningen tussen West en Oost en de historiek van religieus fundamentalisme, km) stelt u nochtans dat de meeste naoorlogse Engelse schrijvers met geen woord reppen over islam of racisme.

Ik had het toen wel over blanke Engelse schrijvers. Soms denk ik dat ze te bang zijn om iemand op te tenen te trappen. Ik ben de laatste om te zeggen waarover mijn collega’s moeten schrijven. Toch vind ik het vreemd dat in de romans van Ian McEwan nooit zwarten of Aziaten voorkomen. Voor mij is dat net hetzelfde als over de jaren 1940 schrijven zonder de oorlog te vermelden. Nochtans hebben vooroorlogse blanke Engelsen als E.M.Forster en Graham Greene het wel over kolonialisme gehad in hun werk. Er bestond dus wel degelijk een traditie die oog had voor die fundamentele aspecten van onze maatschappij. Vandaag de dag zijn er wél steeds meer schrijvers van Afrikaanse of Aziatische afkomst die in Engeland over racisme en islam reflecteren. Sommige van hen zijn vertrouwd met het Oosten en het Westen omdat ze bijvoorbeeld opgroeiden in Pakistan. Zij kunnen dan ook vanuit een heel complexe, interessante positie hun verhaal doen.

In ‘The Word and the Bomb’ heeft u het over een Engelse beweging die ijvert voor de ‘re-installation of Englishness’. Wat willen ze bereiken?

Het ging om een aantal journalisten die in verschillende kranten schreven dat Groot-Brittannië maar beter geen multiculturele samenleving kon zijn. Volgens hen zouden alle problemen opgelost worden, wanneer iedereen ‘Engels’ zou worden, wat dat ook mag betekenen. De koningin en ik zijn Engels maar ik denk niet dat er veel gelijkenissen zijn tussen ons. Er zijn jammer genoeg veel mensen die angst hebben voor onderlinge verschillen, spanningen en conflicten. Ik moedig conflicten over vrije meningsuiting en dergelijke juist aan. Nu denk ik niet dat die groepering echt slagkracht heeft. Het is trouwens toch al te laat om de klok terug te draaien, gelukkig maar. Dergelijke absurde en fascistische beweringen doen me wel meteen in de pen kruipen. Ook mijn volgende roman wordt weer een stuk politieker dan ‘Gabriëls gave’ of ‘Het lichaam’.

In ‘Mijn oor aan je hart’ citeert u Philip Roth die in een brief aan u het volgende schreef over uw werk als filmscenarist ‘Ik heb het gevoel dat je je wereld beter in fictie kunt verbeelden dan in films.’ Gaat u akkoord?

Nee, mijn filmscenario’s zijn voor mij even waardevol en interessant als mijn romans. Sommige schrijvers werken voor film of TV om financiële redenen. Bij mij gaat het om een passie. Ik heb voor ‘Venus’ net weer samengewerkt met Roger Michell, met wie ik al de miniserie ‘The Buddha of Suburbia’ draaide en ‘The Mother’. Ik heb nog massa’s ideeën voor filmscenario’s en dat zal in de toekomst allicht zo blijven. Vroeger dacht ik dat ik na mijn vijftigste geleidelijk aan uitverteld zou zijn maar het kriebelt nog steeds.

***

Hanif Kureishi, Mijn oor aan je hart. Vertaald door Molly van Gelder, De Bezige Bij, Amsterdam, 235 blz. Oorspronkelijke titel: My Ear at His Heart. Reading My Father.

***
Hanif Kureishi, The Word and the Bomb, Faber and Faber, Londen.

De auteur

Hanif Kureishi (1954) groeide op in Kent. In 1984 kreeg zijn filmscenario ‘My Beautiful Laundrette’ een Oscarnominatie. Hij schreef ook de scenario’s van onder andere ‘Sammy and Rosie Get Laid’, ‘The Mother’ en ‘London Kills Me’, dat hij tevens regisseerde. Kureishi schreef de romans ‘De boeddha van de buitenwijk’, ‘The Black Album’, ‘Intimiteit’ (verfilmd als ‘Intimacy’ door Patrice Chéreau) en ‘Gabriëls gave’. Hij schreef ook diverse kortverhalenbundels, theaterteksten en essays.