Blake Morrison interview (De Standaard)

Vossen in de achtertuin

Hoe verging het Engeland tijdens de Blairjaren? Zijn journalistiek en ethiek op tragische wijze onverzoenbaar? En wat hebben vossen te zoeken in Londense buitenwijken? We vroegen het aan Blake Morrison, die voor de Literaire Lente neerstreek in ons land.

Buiten mag het dan anders lijken, in boekenland is de lente aangebroken. Enkele uren voor het openingsfeest in de Vooruit, ontmoet ik Blake Morrison. De hotelkamer waar hij uitleg geeft bij ‘Ten zuiden van de rivier’ doet vreemd aan. Ze is volledig kaal op één kleine tafel en twee stoelen na. Waren de muren en het tapijt dieprood in plaats van saai beige, dan waanden we ons in een scène van David Lynch. ‘Bizarre setting,‘ grapt Morrison. ‘Heel geschikt om te praten over spookachtige vossen en corrupte politici.’
Poëet, librettist, biograaf en romancier: Blake Morrison is een kameleonschrijver die zich niet aan één genre wil vastklampen. Bij ons werd hij bekend met ‘En wanneer zag jij voor het laatst je vader?’, een even precieze als aangrijpende weergave van de laatste dagen van zijn vaders leven. Ook mevrouw Morrison kreeg een biografisch boek, ‘Wat mijn moeder mij nooit verteld heeft’. Net zo verankerd in de realiteit maar een pak minder intiem is ‘Als dat zou kunnen’. Het is een journalistiek werkstuk over de zaak James Bulger, de driejarige die door twee kinderen werd vermoord.
In zijn nieuwste boek, ‘Ten zuiden van de rivier’, laat Morrison fictieve personages aandraven. Hoewel. Ook de jonge Tony Blair maakt er zijn opwachting. Het verhaal zet in op 2 mei 1997, de dag van de triomfantelijke Labour-overwinning. Plotseling barst het land van de naïeve hoop. Het gelooft stellig dat premier Blair snel komaf zal maken met de verzuurde erfenis van John Major. Eén van de believers is Nat Raven, een gemankeerde schrijver die meent dat ‘de kleffe vaatdoeken der huishoudelijke taken de vlam der inspiratie doofden’. Op ‘polysyllabische vrijdagen’ rijgt hij wel eens wat geslaagde volzinnen aan elkaar maar meestal geraakt hij verstrikt in zijn stroeve verzinsels. Libby, Nats daadkrachtige en nuchtere vrouw, gelooft halfhartig in een late doorbraak van haar man. Nats beste vriend is Harry, journalist voor het lokale Gazette en een Blairscepticus. Net als Harry volgde Anthea ooit creatief schrijven bij Nat. De idealistische Anthea, een milieuactiviste met ijdele schrijversdromen, wordt Nats minnares. Morrison countert de stadsverhalen van Nat en co met die van Nats oom Jack, een plattelandsbewoner die zijn landbouwbedrijf bijna ter ziele ziet gaan. Jack is een fervente Tory die het ergste vreest nu Labour het heft in handen krijgt.
‘Ik heb vroeger inderdaad vooral over bestaande mensen geschreven, nu ik zo terugblik. Ook mijn vorige roman uit 2000 “De rechtvaardiging van Gutenberg” had geen fictieve protagonisten. Nu heb ik de vijf hoofdfiguren verzonnen en dat was een hele uitdaging. Toch speelt de historische achtergrond ook hier een grote rol. Geen enkel mensenleven speelt zich af in een compleet vacuüm.’
‘Ten zuiden van de rivier’ telt vijf hoofdstukken en loopt van 2 mei 1997 tot 4 mei 2002. Hoe selecteerde Morrison de nationale gebeurtenissen die een rol spelen op de achtergrond?
‘Voor mij was het meteen duidelijk dat het boek moest openen met de overwinning van Labour. Iedereen was toen verwachtingsvol maar in de vijf volgende jaren brokkelt de hoop geleidelijk af. Het tweede hoofdstuk speelt ten tijde van de wereldbeker voetbal in 1998. Op die manier kon ik iets vertellen over nationalisme en over wat het betekent om in een land thuis te horen. Ik heb even overwogen om de aanslagen van 11 september 2001 te nemen voor het derde deel maar dat lag te veel voor de hand. Ik wou ook niet dat elk hoofdstuk verbonden was met een expliciet politiek thema. Dus koos ik het nieuwe millennium voor deel drie, de uitbraak van mond- en-klauwzeer voor vier en vijf speelt op een doodgewone dag.
Ik zou dit zeker geen politieke roman noemen. Mijn vijf hoofdpersonages met hun dagelijkse beslommeringen staan centraal. Ze hebben gewone levens, worden verliefd, beëindigen relaties, hebben problemen op het werk enzovoort. Ze zijn geen politieke spreekbuizen of publieke figuren. Toch wilde ik wel dat ze af en toe politieke discussies hadden, zonder dat die geforceerd zouden lijken. De zoektocht naar het evenwicht tussen het domestieke en het publieke was vaak moeilijk voor me. Ik wou geen polemische roman schrijven. Dit is geen afrekening met Tony Blair.’

Boeken waarin politieke en sociale omwentelingen meer dan het behang vormen, zitten momenteel erg in de lift in Groot-Brittannië. Hanif Kureishi, Louis de Bernière, Helen Walsh en Richard T Kelly leverden net allen een roman af over het leven in Engeland van de jaren 1970 tot 1990. Morrison beperkt zich tot de late jaren 1990 en het prille millennium. Hij huivert ook licht bij het etiket ‘state of the nation novel’, dat dit soort boeken wel eens krijgt opgeplakt:
‘Ik snap wel dat critici die term gebruiken. Het is nu eenmaal een dik boek en er komen veel aspecten van het Engelse leven in aan bod. Toch denk ik dat ‘state of the nation’ nog breder is dan wat ik ambieerde. ‘The Way We Live Now’ van Anthony Trollope, dàt was zo een allesomvattend boek. Het mijne is beperkter. Er lopen bijna enkel middenklassepersonages in rond. Ik heb daar trouwens wat kritiek voor gekregen. Kijk, ik heb gewoon een aantal figuren bijeen verzonnen die me erg realistisch leken als ensemble. Ik vind trouwens niet dat het een extreem homogene groep is. De jongste is een twintiger, de oudste is bijna gepensioneerd. Harry is een zwarte journalist en is daardoor toch ook wat minder doorsnee.’
Morrison vindt het irrelevant of de ideeën van zijn personages corresponderen met zijn eigen opinies. Hij voelt met al zijn personages affiniteit, ook al hebben ze niet allemaal dezelfde politieke agenda:
‘Jack zou nooit voor Labour stemmen en zijn ideeën zijn behoorlijk conservatief.Toch snap ik hem goed en koester ik sympathie voor hem. Ik ben zelf opgegroeid op het platteland in Yorkshire en ik heb veel begrip voor plattelandbewoners die zich gemarginaliseerd voelen. Labour had weinig of geen aandacht voor hen. In de jaren waarover ik schrijf, sloten massa’s dorpswinkels en cafés hun deuren, er ging iets onherroepelijks verloren. De debatten over de vossenjacht symboliseerden die tegenstelling tussen verstedelijkt en landelijk Engeland. In steden vond men de vossenjacht barbaars. Het platteland wreef stedelingen – lees Tony Blair – onwetendheid aan. Dat Blair in Islington woont, het hipste deel van Londen, maakte het alleen maar erger. Toch twijfel ik er niet aan dat het platteland hetzelfde lot had ondergaan onder een andere premier.
Ik heb geen persoonlijke hekel aan Blair, al ben ik ontgoocheld over zijn minimale verwezenlijkingen. Hij heeft wel wat goede maatregelen doorgevoerd in de gezondheidszorg en educatie. Dankzij hem kwamen er ook scherpere wetten die racistische en homofobe praktijken of uitspraken strafbaar maakten. Dat hij zorgde voor vrede in Noord-Ierland vind ik zijn grootste verdienste. Toch geloof ik dat Labour veel meer potentieel had. Ik stoor me ook mateloos aan Blairs valse oprechtheid. Niet dat ik verwonderd was, toen bleek wat voor een huichelaar hij is. In 1992 volgde ik Neil Kinnock tijdens diens verkiezingscampagne. Ik zag toen al hoe opportunistisch Blair wel was.’
Morrison gelooft niet dat de hoop in het land is teruggekeerd met premier Gordon Brown:
‘Na Blair leek zijn kleurloosheid voor even aantrekkelijk, maar nu vraagt iedereen zich af wat Brown eigenlijk wel van plan is. Na een paar maanden gaat ‘a safe pair of hands’ vervelen. Nu weerklinkt al overal cynisme en vertwijfeling.’

Blake Morrison woont ten zuiden van de Theems, waar het grootste deel van dit boek zich afspeelt. Toch schreef hij niet enkel over dat stuk van Londen omdat hij het toevallig goed kent. De meeste personages voelen zich buitenstaanders, ze horen er niet helemaal bij. Dat gevoel is Zuid-Londenaars niet vreemd:
‘De metrolijn doet het Zuiden van Londen niet aan en dat zegt toch heel wat. Alsof de inwoners van dat stadsdeel niet meetellen. Let wel, er is heel wat verschil tussen de Zuid-Londense wijken. Sommige zijn rijk en staan vol prachtige huizen. In andere zijn er veel problemen. De strook onmiddellijk ten Zuiden van de rivier zit nu erg in de lift met de Tate Modern en de Shakespeare Globe. Daaronder ligt dan een problematisch, multi-etnisch deel, waar veel raciale spanningen zijn. Nat is ervan overtuigd dat Blair heel Zuid-Londen een facelift zal geven. Dat is natuurlijk niet gebeurd.’
Over Zuid-Londen schrijft Morrison: ‘De lucht was er scherper, het beton naargeestiger, de gebouwen smeriger en de sfeer op straat bedreigender’. Bovendien hangen er overal vossen rond. Ze glippen over de trottoirs en duiken onder heggen. Geen zwaar aangezette symboliek, vertelt Morrison:
‘Vossen voelen zich thuis in Londen. Op het platteland vroeger zag je ze nooit, nu zie ik er bijna wekelijks één. Ik vind dat prachtig, ze vormen een wild element binnen een strak gecontroleerde context. Eigenlijk begon dit boek met een handvol vossenverhalen die ik schreef. Ik ging op zoek naar vossenmythes en was verrast door de eindeloze connotaties die vossen oproepen. In het Westen zijn ze meestal mannelijk en sluw. In China heb je sprookjesvossen die spookachtig en vrouwelijk zijn. De vos wringt zich steeds weer in een ander jasje, hij laat zich niet makkelijk vastpinnen. Daarom paste hij ook zo goed in dit boek. Libby vindt hem eng, zij houdt van een keurig, overzichtelijk bestaan en daarin horen vossen niet thuis. Voor Nat, Anthea en Harry roept het dier dan weer andere betekenissen op. Ook op politiek vlak spelen ze een rol: blijkbaar discussieerde men in het parlement vaker over vossen dan over de oorlog in Irak.’

In ‘Als dat zou kunnen’ uitte Morrison zijn verontwaardiging over de manier waarop de Engelse media de jonge moordenaars van James Bulger demoniseerden. De thematiek laat hem niet los. Ook hier stellen de personages zich vragen over bedenkelijke mediapraktijken. Harry draagt ethiek niet zo hoog in zijn vaandel. Hij gelooft dat ‘verraad een professionele noodzaak is in de journalistiek’. Hoe denkt Morrison er zelf over?
‘Ik liet Harry Janet Malcolm citeren, schrijfster van “The Journalist and the Murderer”. Daarin schrijft ze over een journalist die bevriend wordt met twee moordenaars, een beetje zoals Truman Capote destijds. De moordenaars hopen dat de publicaties van de journalist hun vrijlating zal bewerkstelligen. Het tegendeel is waar: zijn boek bewijst net hun schuld. Ik heb zelf jarenlang als journalist gewerkt en merkte vaak dat geïnterviewden geschokt zijn als je niet het verhaal brengt dat ze verwachten of hopen. Natuurlijk kan een journalist eerbaar zijn, ook al maakt hij niet iedereen gelukkig.
Toen ik de biografie van mijn vader schreef, vonden veel mensen dat ik verraad pleegde. Ik vertelde immers heel intieme dingen over hem na zijn dood. Is dat onethisch? Ik denk het niet. Het idee dat intieme onthullingen over derden ongepast zijn, zit diepgeworteld. Ik denk dat alles afhangt van de manier waarop je het als schrijver aanpakt.
Ten tijde van “Als dat zou kunnen” was ik geschokt door het jargon van onze tabloids. Niet dat er ondertussen al iets veranderd is. Onze tabloids huldigen nog steeds John Majors beroemde credo “We moeten wat meer veroordelen en wat minder begrijpen”. Tegenwoordig zijn ze geobsedeerd door vermiste kinderen. Let wel, niet alle verhalen worden even breed uitgesmeerd. Dat van Madeleine McCann is ideaal: ze is een mooi meisje uit een fotogeniek middenklassegezin. Een kleine maand geleden bleek alweer een meisje vermist. Voor haar hadden de kranten nauwelijks aandacht, haar ouders waren white trash.’
Ook al heeft Morrison net een turf van 600 bladzijden geschreven, toch rust hij niet op zijn lauweren. Heel even overwoog hij een sequel op ‘Ten zuiden van de rivier’. Uiteindelijk liet hij dat idee rusten:
‘Ik ben behoorlijk dol geworden op de vijf uit mijn laatste roman. Daarom speelde ik met het idee hen opnieuw op te voeren. Ik heb het opgeborgen omdat ik het dan over de oorlog in Irak zou moeten hebben. Ik betwijfel of ik kan schrijven over plaatsen die ik niet goed ken. Kortom, ik doe eerst iets anders. Het is alweer een roman. Het wordt een heel dun boekje, mijn eigen “On Chesil Beach” ‘

***

Blake Morrison, Ten zuiden van de rivier, NW’Adam, 611 blz., 22.50 €