Toby Litt – Hospitaal


Horrorsoap

Wie al knikkende knieën krijgt van een bloedprik, laat de nieuwe Toby Litt beter links liggen. In ‘Hospitaal’ laat de Engelse auteur pulserende hersenmassa’s en gruwelbaby’s op ons los.

Kathy Mathys

Met uitzondering van ‘Medisch Centrum West’, waar ik me als kind uren kon aan vergapen, heb ik het nooit erg gehad voor ziekenhuisseries. Het hysterische gegoochel met medische termen op de spoedafdeling en de romantische intriges in de koffiekamer – een veredeld datingbureau – vervelen me al snel. Laat echter de geest van een doodgeboren kind of een snijgrage chirurg met verdorven verlangens door de gangen dwalen en ik ben weer één en al aandacht. Ziekenhuizen zijn misschien wel de ultieme horrorlocatie. Mensen klampen er zich vast aan de laatste flarden van hun leven, organen krijgen er groteske proporties en het bloed vloeit er gretig.
Toby Litt kent zijn klassiekers en ‘Hospitaal’ doet nu eens denken aan ‘E.R.’, dan weer aan ‘The Kingdom’ van Lars von Trier of aan werk van Stephen King. In de openingsscènes ziet het ziekenhuis er nog uit als een ‘puriteinse supermarkt’ met schoon aangeveegde vloeren en TL-lampen. Litt laat er een rits typische soappersonages ronddartelen: het blonde verpleegstertje dat haar ogen niet kan afhouden van de efficiënte arts met stalen blik, de lastige patiënt die eindeloos naar aandacht hengelt en de cynische ambulancier die al meer ellende heeft gezien dan goed is voor een mens. Toch hangen er ook vreemde snuiters rond in het gebouw. Een elfjarige jongetje met geheugenverlies zoekt vruchteloos naar de uitgang en stelt vast dat er een appelboom aan zijn navel ontspruit. De rubberzuster is een seksgodin in latexpak die staf en patiënten duistere gunsten verleent. De bancardiers doen aan voodoo en een topchirurg offert een pasgeborene bij satanische riten.
Net als in een tv-soap zapt Litt van de operatiekamer naar het mortuarium, van de kankerafdeling naar de cafetaria. Zijn cast is zo uitgebreid dat je van de meeste personages niet meer dan hun flinterdunne bovenlaag aftast. Vooral in het tweede apocalyptische deel, waarin de actie de bovenhand krijgt, vervalt Litt soms in de rol van meesterlijk orchestrator die de pionnen wel erg vakkundig over het schaakbord beweegt. Toch is ‘Hospitaal’ meer dan een spannende nagelbijter. Litt laat de patiënten losbarsten in geweldige monologen, sommige aangrijpend, andere vol morbide humor. In het hospitaal liggen mannen wier vouwfietsen onder het rijden dichtklapten, vrouwen die niets meer te maken willen hebben met het onderste deel van hun lijf en kinderen die wegteren op de oncologieafdeling.
In kippevelbeelden laat Litt zien hoe bevreemdend en onherkenbaar ons lichaam kan zijn. Vooral de scènes met de hoogzwangere vrouw die moet bevallen van een tweeling zijn bloedstollend. Litt verloor zelf twee baby’s en dat sijpelde al eerder door in zijn roman ‘Geesteskind’. In ‘Hospitaal’ is zijn aanpak plastischer, grootschaliger en vol geweld.
De orginele versie kreeg de ondertitel ‘A Dream-Vision’. Is dit armageddon de droom van een comapatiënt? Staat de appeljongen die naar buiten wil symbool voor de tweeling die maar niet geboren wordt? Aan u de beslissing. Litt reikt schoorvoetend verklaringen aan voor zijn gruwelfeest. Hij heeft het even over cosmetische chirurgie en embryo-onderzoek. De satanisten zijn immers op zoek naar het eeuwige, perfecte leven. Die maatschappijkritiek wringt met de toon van het boek, dat zich vooral laat lezen als een mysterieuze, irrationele nachtmerrie.

***

Toby Litt, Hospitaal, Anthos, Amsterdam, 425blz.