Frans de Waal – De aap en de sushimeester (De Tijd)


Culturele overdracht bij dieren

Sigmund Freud definieerde cultuur als een overwinning op de natuur, als datgene wat ons tot mensen maakt. In ‘De Aap en de Sushimeester’ maakt Frans De Waal komaf met deze typisch Westerse opvatting. Hij meent dat cultuur helemaal niet het tegenovergestelde is van natuur en dat ook dieren hun eigen cultuur hebben.

Kathy Mathys

Etholoog en zoöloog De Waal, tevens docent psychologie aan de universiteit van Atlanta, gooide reeds enkele jaren geleden hoge ogen met zijn studies over het sociale gedrag bij mensapen (‘Chimpanseepolitiek’ en ‘Van Nature Goed’). In zijn nieuwste publicatie onderzoekt hij onder welke vorm cultuur zich bij dieren manifesteert en hoe onze waarnemingen van dieren gekleurd worden door allerlei vooroordelen. In deze context kan men cultuur niet gelijkschakelen met de mogelijkheid tot het componeren van symfonieën of het schrijven van poëzie. Cultuur dient hier te worden begrepen als de overdracht van kennis en gedrag van dieren op andere dieren. Hiermee verzet De Waal zich tegen de vaak gehoorde opvatting dat dieren niet meer dan instinctmatig handelende machines zijn die zich enkel laten leiden door wat hun genen dicteren. Zijn aandacht gaat vooral uit naar mensapen. In tegenstelling tot gewone apen maken ze deel uit van de hominoiden, een kleine primatenfamilie die enkel de bonobo’s, orang-oetans, gorilla’s, chimpansees, gibbons en de mensen omvat. Zo een 5 à 6 miljoen jaar geleden gingen de voorouders van de mens en de chimpansee uiteen. Toch wimpelen de meeste Westerse wetenschappers de mogelijkheid van continuïteit tussen de mens en het dier af. Volgens De Waal worden ze teveel gehinderd door hun afkeer van het antropomorfisme, door het puritanisme en door de Christelijke traditie.

Hinderpalen in het Westen

Het antropomorfisme schrijft menselijke eigenschappen toe aan dieren en goden. In 570 voor Christus kwam het fenomeen reeds in een kwalijk daglicht te staan toen Xenophanes kritiek uitte op Homeros die goden menselijke eigenschappen aanmat. Later nog verklaarde René Descartes dat ‘waar mensen een ziel hebben, dieren slechts machines zijn’ en dat de twee categorieën strikt gescheiden dienen te blijven. Toch kunnen we vanuit onze menselijke kennis heel wat leren over het gedrag van dieren. Alleen laten mensen zich nogal snel verleiden tot gemakzuchtige projecties van menselijke eigenschappen op dieren. Als dieren naast mensen worden gesteld , dan is dat vaak om onze superioriteit te onderstrepen. Zo kon men reeds in tal van negentiende-eeuwse dierentuinen chimpansees zien die trachtten met vork en mes te eten – vanuit menselijk oogpunt een onmiskenbaar teken van beschaving. Bij het zien van de klungelende dieren werd de kloof tussen mens en chimpansee enkel bevestigd. Dieren worden ook vaak ten tonele gevoerd om een sentimentele snaar te raken bij de mens. Denk maar aan de Disneyfiguren met hun snoezige ogen, een fenomeen dat De Waal aanduidt met de term bambificatie. Ze zijn ook een geliefd instrument om een satirische boodschap te communiceren die uiteindelijk meer vertelt over de mens dan over het dier (zoals in de fabels van La Fontaine). Een diercentrische benadering waarbij mensen vanuit hun kennis dieren trachten begrijpen, botst evenwel op weerstand in het Westen. Dat dieren een eigen karakter en emoties zouden hebben, lijkt velen onwaarschijnlijk. Zo krijgt de opvatting dat sommige dieren altruïstisch gedrag kunnen vertonen heel wat tegenwind. Reddingshonden bij rampen bijvoorbeeld worden vaak bestempeld als gedrilde machines die enkel werken omdat ze achteraf beloond worden. Nochtans ondervond onderzoekster Caroline Hebard dat de dieren depressief werden toen ze tijdens een zware aardbeving in Mexico City in 1985 nauwelijks overlevenden vonden. De eetlust van de speurhonden nam duidelijk af en de dieren hadden genoeg van de opsporingsactiviteiten. Hun beloning interesseerde hen helemaal niet meer. Heel wat menselijke speurders zouden op dezelfde manier gereageerd hebben.
Een tweede belemmering van het onderzoek wordt gevormd door de hoofdzakelijk Angelsaksische traditie van het puritanisme. Dit illustreert De Waal aan de hand van de gebrekkige studie van bonobo’s. Traditioneel wordt onze evolutiegeschiedenis steeds beschreven als een aaneenschakeling van oorlogen en volkerenmoorden. De samenlevingssystemen bij bavianen en chimpansees, waarbij mannetjes vechten om het leiderschap, ondersteunen die ideeën ook. Bonobo’s hebben echter een matriarchale sociale organisatie waarbij conflicten niet worden opgelost door agressie maar door seksueel contact. Tot voor de jaren ’70 bleef het doen en laten van bonobo’s zo goed als onbesproken binnen de biologie. Niet alleen sprak hun sociale structuur de gevestigde theorieën grotendeels tegen, hun ongebreideld seksueel verkeer stuitte onderzoekers tegen de borst. Seks is bij bonobo’s niet enkel een middel tot voortplanting. De dieren paren op de meest uiteenlopende manieren met elkaar en ook homoseksuele praktijken zijn niet ongewoon. Dat bonobo’s net als mensen vaak frontaal paren was een onbespreekbaar detail. Zelfs nog in 1999 verklaarde de journaliste Barbara Ehrenreich in een Time-artikel dat ‘de bijzonderheden van de bonobo’s maar beter onbesproken konden blijven.’ Westerlingen zetten vaak oogkleppen op waardoor ze gehinderd worden in een meer verfijnde blik op ons evolutionaire systeem.
Onze Christelijke visie op de natuur met de mens als allerhoogste schakel heeft de studie van het gedrag van dieren ook weinig goeds gedaan. In het Oosten, waar wetenschappers niet belemmerd werden door een dualistische visie op de natuur, nam het primatenonderzoek al vanaf de jaren ’50 een hoge vlucht. In India, China en Japan zitten volksverhalen vol verwijzingen naar apen als spiegels van onszelf. Het geloof dat de ziel van aap naar mens heen en weer kan verhuizen, resulteerde er in een compleet andere aanpak van het wetenschappelijk onderzoek. In het Japan van de jaren ’50 werden dieren als individuen beschouwd met een eigen naam en persoonlijkheid. Baanbrekend etholoog Kinji Imanishi, die geleidelijk aan ook in het Westen meer en meer invloed kreeg, ontdekte er met zijn team wat men nu als het eerste geobserveerde bewijs van cultuur bij dieren is gaan bestempelen.

Cultuur bij dieren

Op het Japanse eiland Koshima (ko = gelukkig / shima = eiland) trok de jonge vrouwelijke makaak Imo in 1953 met een zoete aardappel naar een zoetwaterstroompje om hem af te spoelen. Van aardappels met zand slijt je gebit, dus het leek haar een goed idee om ze schoon te maken. Imanishi’s team merkte dat Imo’s gedrag zich eerst horizontaal verspreidde naar haar speelmakkertjes en dan naar haar moeder. Deze uitspoeltechniek werd uiteindelijk door de meeste apen overgenomen . Nu, 25 jaar later, krijgen de apen van Koshima nog een paar keer per jaar een levering zoete aardappelen. Het spoelritueel dat door Imo werd ingevoerd blijft bestaan. Gedrag dat blijft bestaan, ook als de initiator al lang dood is, is een van de kenmerken van cultuur. Imo’s gedragingen zorgden voor heel wat opschudding in wetenschappelijke kringen. Sceptici opperden dat Mito, de Japanse vrouw die de makaken aardappelen voerde, de gedragingen van de dieren zou hebben gemanipuleerd. Anderen meenden dan weer dat het toch wel erg lang duurde – 10 jaar – voor de hele makakenbevolking Imo nadeed en dat sociaal leren zich doorgaans sneller voltrekt. Vooral psychologen stelden de mogelijkheid van culturele overdracht bij dieren in vraag. De scherpste tegenstanders van ethologen zoals Imanishi, met zijn sterk geïndividualiseerde beschrijvingen van dieren, waren de Amerikaanse behavioristen. Deze strekking in de psychologie, waarvan Skinner tijdens de jaren ’50 de grondlegger was, meende dat dierlijk gedrag volledig te verklaren is vanuit conditionering. De manier waarop een dier reageert, hangt volgens hem enkel af van de straf of beloning die volgt. Skinner had hierbij geen aandacht voor soortspecifieke eigenschappen, voor het karakter of het milieu van het dier. Zijn beroemde uitspraak ‘Duif, kat, aap, wat dan ook’ staat volledig haaks op de filosofie en werkwijze van veldonderzoekers. Hoewel deze radicale versie van het behaviorisme nu compleet achterhaald is, zijn er nog tal van psychologen die dierengedrag beschrijven in termen van straf en beloning. De Waal meent dat de motivatie bij dieren zeker niet steeds in de directe compensatie zit. Vaak spelen sociale gevoelens en conformistische verlangens een veel grotere rol.
Zo hebben Japanse makaken op Arashiyama, een berg die uitkijkt over Kioto, de merkwaardige gewoonte om stenen tegen elkaar te wrijven. Ze leren deze volstrekt nutteloze activiteit van hun leeftijdsgenoten, broers, zussen of hun moeder. Deze gewoonte, die grondig werd onderzocht door de Amerikaan Michael Huffman, illustreert dat aan het aangeleerde geen beloning hoeft vast te zitten. Ze gedragen zich zo om erbij te horen. Bovendien merk je hier dat heel wat gedragingen zeker niet steeds soortspecifiek zijn. Makaken elders op de wereld kennen dit gebruik niet omdat het hen nooit werd geleerd.
Een andere interessante bevinding werd gedaan in Guinee, in het woud van Bossou. Chimpansees kraken er oliepalmnoten door ze op een platform te plaatsen en er met kleinere stenen op te hameren. Het ingewikkelde gereedschap is nogal moeilijk te hanteren en het duurt doorgaans drie jaar voor nieuwe jongen het proces onder de knie hebben. Ook hier is er geen sprake van een onmiddellijke beloning en imiteert de kroost hun moeder om sociale redenen.
Over de manier waarop gedrag bij dieren wordt overgedragen, is nog niet zoveel bekend. Toch staat nu al vast dat de overdracht kan variëren van heel simpele imitatie tot doordacht onderwijs. In het Mahalegebergte werd opgemerkt hoe chimpansees er bij jeuk hun soortgenoten op de rug krabben. Chimpanseegemeenschappen elders vertonen dit gedrag niet. De aap die de activiteit uitvoert, heeft zelf geen baat bij het krabben. Eigenlijk gaat het hier om een zeer complex proces dat een perspectiefwissel veronderstelt. Voorbeelden van onderwijs bij dieren vinden we bij de chimpanseemoeders die hun jongen oliepalmnoten willen leren kraken. Onderzoekers bemerkten dat ze het gereedschap klaarleggen en dat ze de activiteit traag uitbeelden voor hun jongen. Ook zwaardwalvissen aan de Argentijnse kust leren hun kroost bewust iets bij. Ze werpen zich aan het strand waar zeehonden hun jongen baren. Vooraleer de zwaardvissen zich in de zee terugtrekken, nemen ze een zeehondjong mee. Deze risicovolle onderneming – de zwaardvissen dreigen vast te geraken in het zand – wordt de nakomelingen met veel geduld aangeleerd.

Cultuur versus natuur

Hoewel De Waal hier het fenomeen van culturele overdracht bij dieren in de schijnwerpers plaatst, wil hij het toch niet isoleren van hun genetisch bepaalde gedragingen. Vaak ondersteunt aangeleerd gedrag datgene wat al door de natuur wordt gedicteerd. Bij de Tibetaanse makaken bijvoorbeeld heerst een grote concurrentie om vrouwtjes. De dieren vechten met elkaar om een dominante positie. Toch is hun strijd om de vrouwtjes minder agressief dan bij heel wat andere primaten. De mannetjes hebben namelijk een erg grote zaadzak waardoor ze zoveel mogelijk zaad op een eicel kunnen afsturen. Door deze zaadconcurrentie neemt de agressie in de gemeenschap af. De natuurlijke selectie bevorderde grote zaadballen boven lichtgeraaktheid, waardoor de banden tussen de mannelijke individuen nauwer werden. Dit was ook noodzakelijk want de Tibetaanse makaken dienen zich als groep vaak te verdedigen tegen grote katachtigen in het gebergte. De natuur wordt bovendien nog een handje geholpen door aangeleerd verzoenend gedrag. Mannetjes tussen wie wrevel dreigt te ontstaan, nemen een makakenjong vast en houden het lang uitgestrekt als een soort brug tussen hen. Ze kijken elkaar daarbij aan en hun agressie verdwijnt. De combinatie van zaadconcurrentie met overbruggingsgedrag toont hoe natuur en cultuur vaak hand in hand gaan.
Volgens De Waal dienen psychologen, biologen en ethologen veel nauwer samen te werken zodat theorieën over dierengedrag steeds vollediger zullen worden. Met het sterk verhalende en vlot leesbare ‘De aap en de sushimeester’ stelt hij een aantal interessante vragen over dierengedragingen, menselijke arrogantie en onze zelfperceptie.

De aap en de sushimeester – Over cultuur bij dieren
2001, Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Contact,320 blz.,
1280 fr., ISBN 90 254 1388 9