Ian Buruma – De uitvinding van Japan (De Tijd)


De uitvinding van Japan
Ian Buruma
2003, De Bezige Bij, Amsterdam, 199 blz.
ISBN 90 234 10971

Haat-liefdeverhouding met het Westen

Na een aantal algemene werken over Azië en Japan focust Ian Buruma zich in zijn laatste boek op een korte periode uit de Japanse geschiedenis. Tussen 1853 en 1964 evolueerde Japan van een feodale staat tot een verwesterde samenleving met een pijlsnel groeiende economie. Deze evolutie verliep niet zonder kleerscheuren, zoals blijkt uit dit bijzonder heldere en informatieve werk door een schrijver met kennis van zaken.
‘De uitvinding van Japan’ opent met de aankomst van de Amerikaanse schepen van Matthew Calbraith Perry in de Edobaai in 1853. Tweehonderd jaar lang al leefde Japan volledig geïsoleerd van het Westen en enkel Hollandse kooplieden werden er toegelaten. Toch was Japan niet volledig onwetend over de westerse wetenschappen en gebruiken. De zogenaamde Hollandwetenschappers bestudeerden de Europese geneeskunde en filosofie en Japanse nativisten ontleenden ideeën aan het westerse gedachtegoed om de superioriteit van hun eigen natie bevestigd te zien. De woelige jaren ’60 van de negentiende eeuw maakten een eind aan het oude feodale stelsel. Tijdens de zogenaamde Meiji-restauratie verloor de shogun, de opperste samoerai, zijn politieke macht en de keizer werd de hoogste leidinggevende figuur. Het postfeodale Japan kreeg een eerste grondwet maar die was bijzonder vaag en zij kon aanleiding geven tot gevaarlijke interpretaties. Buruma vergelijkt het Meiji-bestel met dat van Pruisen. Eigenlijk was de nieuwe Japanse staat, zo stelt hij, een mengeling van een Duits en een traditioneel Japans autoritair systeem. Dit was uiteraard geen toeval. Japan mag dan wel de indruk hebben gegeven dat het zich liet inspireren door Angelsaksische voorbeelden voor haar nieuwe maatschappij, op politiek vlak liepen de Meiji-leiders allerminst hoog op met de al te democratische bestuursvormen uit Engeland of de V.S. Tijdens de industriële revolutie van de jaren 1880 kregen een handvol concerns – waaronder Mitsubishi dat al in 1830 begon als een klein scheepvaartbedrijf – de macht in handen. Een dicht netwerk van bureaucraten, politici en marktleiders stippelden een strategisch beleid uit waarvan alle betrokken partijen beter werden. Net als in Duitsland zorgden militaire discipline en Blut und Boden-propaganda voor de nationale eenmaking. De keizer vereerde men als een godheid en het staatsshintoïsme maakte de beleving van andere religies moeilijk. Toch leek het er nog even op dat Japan een democratischer bewind zou krijgen. De jaren 1920 in Tokio waren hedonistisch en frivool maar ook politiek radicaler. Er gingen stemmen op voor algemeen kiesrecht voor mannen en in Tokio werd de eerste universiteit voor vrouwen opgericht. Waarom kreeg de democratie dan geen kans ? Volgens Buruma waren de progressieve fracties te zeer bezig met een onderlinge strijd en zagen ze het rechtse gevaar niet tijdig in. Verder was de politieke macht van de Japanse regering beperkt en had zij geen zeggingsschap over de militaire leiding van het land. De troonsbestijging van keizer Hirohito in 1926 was een groots opgezet evenement, opgeluisterd met shinto-rituelen. Hirohito genoot een zeer geïsoleerde opvoeding en zijn geest werd gevuld met mythen over Japans raciale zuiverheid. Onder zijn bewind, maar niet altijd met zijn rechtstreekse instemming, voerde Japan vanaf de jaren 1930 zijn ‘heilige oorlog’ op het vaste land van Azië. Japanse politici stonden machteloos tegen de gruweldaden die het Japanse leger voerde in Mantsjoerije. Aanvankelijk kon het leger nog rekenen op de steun van de Japanners die zich lieten opjutten door de propagandacampagnes van de populaire pers. Maar in 1937, ten tijde van de vreselijke slachtpartijen uit de Japans-Chinese oorlog, was dat al veel minder het geval. Begin 1940 was de Chinese overgave allerminst in zicht en Pearl Harbor zorgde dan ook voor wat hoop. Het lachen verging de Japanners echter al snel. Tokio werd tussen 1941 en 1945 gezuiverd van alle westerse invloeden en de Japanners kregen het al bijna even zwaar te verduren als de bevolking uit de vijandige naties. Japan besefte dat het op een nederlaag afstevende en spoorde zowel militairen als gevangenen onder de burgerbevolking aan tot zelfmoordacties. Het aloude privilege van de samoerai-krijgers werd gebombardeerd tot nationale plicht.
Over de Amerikaanse bezetting van Japan na de oorlog heeft Buruma gemengde gevoelens. Generaal Douglas MacArthur en zijn entourage zouden Japan heruitvinden en deze keer zouden de structuren en instellingen niet op Duitse maar op Amerikaanse leest geschoeid worden. De geallieerden begingen een aantal zware fouten in hun beleid. Ze sleepten Japans militaire en politieke kopstukken voor het oorlogstribunaal maar lieten de keizer ongemoeid. Door de bescherming van de keizerlijke troon ontglipte Japan opnieuw aan de vraag naar politieke verantwoordelijkheid. Voorts werd er niet grondig genoeg nagedacht over een doordachte politieke staatsstructuur voor het naoorlogse Japan. Volgens Buruma was het nieuwe Japan zo geobsedeerd door economisch herstel omdat het zich vooral niet wou concentreren op politieke en constitutionele hete hangijzers. Vooral na 1955, het jaar van de oprichting van de rechtse Liberaal-Democratische Partij, was er enkel nog aandacht voor de economische expansie. Het politieke regime dreef op geld van bouwbedrijven, misdaadorganisaties en industriële ondernemingen. Ondanks de huidige crisis in de Japanse economie is er in wezen nog weinig veranderd aan het politieke systeem. Volgens Buruma zal het land zich pas kunnen herstellen wanneer het zijn politieke structuur hervormt en wanneer het zich minder afhankelijk opstelt tegenover de Verenigde Staten. Over de Japanse economische en politieke ontwikkelingen na 1964 valt ongetwijfeld ook nog heel wat te vertellen maar dat vormt misschien stof voor een volgend boek.

Kathy Mathys