Lauren Slater – Opening Skinner’s Box (De Tijd)


Psychologen in het lab

Lauren Slater ‘De box van Skinner’, De Bezige Bij, Amsterdam, 2004
ISBN 90 234 1465 9, 314 blz.

In ‘De box van Skinner’ beschrijft de Amerikaanse Lauren Slater tien psychologische experimenten uit de twintigste eeuw. Voor haar keuze liet ze zich naar eigen zeggen leiden door tips van collega’s en door de impact die de proeven hadden. Slaters voorkeur gaat duidelijk uit naar experimenten die ethische en filosofische vragen oproepen. Ook autobiografische bekommernissen speelden een rol bij de selectie, al laat Slater dit onvermeld. Tussen haar dertiende en zeventiende was Slater epileptisch, een ziekte die verholpen werd door een hersenoperatie. Haar aanvallen waren zo zwaar dat Slater gaten had in haar geheugen, een bevreemdend fenomeen waarover zij in 2000 ‘Spasm: A Memoir With Lies’ publiceerde. In ‘De box van Skinner’ is dan ook veel aandacht voor geheugenexperimenten en voor neurochirurgie.
Lauren Slater is een begenadigd verteller die de wetenschappelijke experimenten op een verrassend poëtische manier tot leven weet te roepen. Ze beperkt zich niet tot de gekende feiten, maar becommentarieert de experimenten en laat andere deskundigen aan het woord. Slater vindt het erg belangrijk om de huidige relevantie van de soms bijna vergeten proeven aan te tonen en daarin schuilt de sterkte van dit boek. Ze presenteert ons heel wat meer dan de stoffige biografieën van beroemde psychologen zoals B.F. Skinner of Stanley Milgram. Meer nog, wie op zoek is naar een zakelijk verslag over hun leven kan allicht beter een ander werk raadplegen. ‘De box van Skinner’ werd zowel een historisch relaas, een wetenschappelijke studie als een autobiografisch geschrift. Af en toe legt de auteur een voor sommigen misschien wat ergerlijk gevoel voor dramatiek aan de dag. Zo doet ze David Rosenhans experiment uit de jaren 1970 nog eens over. Rosenhan stond erg kritisch tegenover de macht die psychiaters uitoefenden. Hij vroeg zich af in hoeverre ze bij hun behandeling uitgingen van de persoon zelf. Rosenhan droeg acht gezonde mensen op om zich aan te melden in verschillende psychiatrische instellingen met het symptoom dat ze een stem hoorden die ‘plof’ zei. Ook nadat de acht beweerden dat ze de stem niet meer hoorden, werden ze geïnterneerd, één van hen zelfs tot vijftig dagen. Ze kregen te horen dat ze schizofreen waren. Slater meldde zich met hetzelfde symptoom aan bij acht klinieken en, al mocht ze wel naar huis toe, het verdict was al even zwaar: een ernstige depressie. Na haar odyssee had Slater zo een veertigtal verschillende antidepressiva vergaard.
‘De box van Skinner’ opent met het onvermijdelijke verhaal van de titelheld. B.F.Skinner wees op het belang van beloning voor de vorming van het gedrag en hij trok met zijn rattenexperimenten de vrije wil in twijfel. Hoewel Skinner jarenlang een slechte reputatie genoot – zijn aanzetten tot ‘social engineering’ vertoonden volgens kwade tongen fascistische trekjes – had hij beslist verdiensten. Dankzij Skinners conditioneringsmechanismen konden patiënten met zware psychosen of fobieën behandeld worden. Al even beroemd én controversieel als Skinner was Stanley Milgram, die in 1961 onderzoek deed naar gehoorzaamheid aan autoriteiten. Dat doodbrave burgers in oorlogssituaties konden overgaan tot wrede gruwelpraktijken had volgens sociaal psycholoog Milgram weinig te maken met hun persoonlijkheid maar met de context. Onder het mom van een proef naar leerprocessen liet Milgram honderden vrijwillige proefpersonen elektrische schokken toedienen aan een acteur die deed alsof hij helse pijnen doorstond. Onder dwang van een andere acteur, die hen aanmoedigde steeds verder te gaan, dienden 65 % van de weliswaar zwaar aangeslagen kandidaten dodelijke dosissen toe. Net zoals vele andere laboratoriumexperimenten kwam dat van Milgram onder vuur te liggen omdat het niets zou vertellen over hoe deze mensen zich buiten het lab gedragen. Slater is duidelijk bekommerd om de vraag naar de externe validiteit van de experimenten en ze gaat steeds weer op zoek naar concrete situaties om haar verhaal te illustreren. Het experiment van John Darley en Bibb Latané naar groepsgedrag in crisissituaties vertrok dan weer uit een heel concreet gegeven. Ze vroegen zich af waarom 38 getuigen niet ingrepen terwijl een jonge vrouw voor hun ogen werd verkracht en vermoord. Schijnbaar verstijfd van de angst keken ze vanachter het raam van hun flat toe en niet één van hen belde de politie. Darley en Latané kwamen na hun experimenten uit 1964 tot de conclusie dat de omvang van de getuigengroep doorslaggevend was. Hoe groter de groep, des te onwaarschijnlijker dat iemand iets zou ondernemen. Behalve het fenomeen van de gedeelde verantwoordelijkheid bestudeerden Darley en Latané ook de vraag naar maatschappelijke etiquette. Wat als je iemand zou helpen die in nood verkeert en die reageert agressief? Wat zouden getuigen daarvan wel niet denken?
Het meest obscure experiment uit Slaters lijstje is dat van Bruce Alexander, die in 1981 de bestaande theorieën over verslaving wou ontkrachten. Het gangbare verhaal over drugs is dat het de farmacologische eigenschappen van het middel zelf zijn die zo verslavend werken. Alexander bestudeerde de omstandigheden waarin proefdieren drugs kregen toegediend en besloot dat hij in een armzalige isolatiecel ook ‘higher dan high’ zou willen worden. Hij liet zestien ratten los in een paradijselijk rattenpark en zestien andere werden opgesloten in kooien. De wetenschapper concludeerde dat de ratten in het park de drug afwezen, zelfs de in gezoet water vermengde variant, omdat die inbreuk maakte op andere manieren om zichzelf tevreden te stellen, zoals spelen of paren. Zijn onderzoeksresultaten kregen weinig erkenning omdat die de drugspolitiek van het establishment konden aantasten. Immers, er zouden meer fondsen vrijgemaakt moeten worden voor educatie en verbetering van de leefomstandigheden.
De laatste drie experimenten uit het boek hebben betrekking op de werking van het brein en het geheugen. De experimentele psychologe Elizabeth Loftus opende tijdens de jaren 1990 de aanval op het freudiaanse begrip van verdringing. Ze trekt niet in twijfel dat zich traumatische gebeurtenissen kunnen voordoen maar wél dat die volledig uit het bewustzijn kunnen weggesneden worden. Loftus staat vaak mensen bij die jaren na datum door hun kinderen beschuldigd worden van seksueel misbruik, enkel en alleen omdat de kinderen zich het voorval ‘herinneren’ na een hypnosesessie bij een therapeut. Eric Kandel bestudeert de werking van het geheugen door de zenuwcellen van naaktslakken onder de loep te nemen. Zijn onderzoek leidde tot de oprichting van Memory Pharmaceuticals, dat allicht over tien jaar geheugenpilletjes zal klaar hebben. Slater vraagt zich af of zo een pil dan een nostalgische incontinentie zal teweegbrengen. Toch is ze geen zweverige dromer, zo blijkt vooral uit haar laatste hoofdstuk waarin ze een lans breekt voor de verdiensten van de neurochirurgie. De dagen van António Egas Moniz, de vader van de lobotomie, zijn voorbij, stelt Slater. Meer nog, bepaalde neurochirurgische technieken zijn preciezer en doeltreffender dan welk medicijn ook.

Kathy Mathys