Stad in beweging: over New York (De Tijd)

‘Voor een geactualiseerde versie van New York, moet je publiceren met de snelheid van het licht, ‘ aldus E.B. White in ‘Here Is New York’ uit 1948. In de naoorlogse grootstad detecteerde hij een koortsachtigheid, een versnelling, die er het leven voorgoed zou bepalen. Verandering blijkt ook het sleutelwoord in twee hedendaagse publicaties over de metropool. In ‘False Papers’ tracht André Aciman het grillige karakter van de stad te vatten en in ‘Times Square Roulette’ doet Lynne B. Sagalyn het boeiende verhaal van Times Square’s facelift uit de doeken.

Kathy Mathys

Sinds de terroristische aanslagen van 11 september 2001 verschenen de meest uiteenlopende geschriften over de stad. Ook White’s gecondenseerde essay ‘Here Is New York’ genoot een hernieuwde belangstelling. New York werd er, als thuishaven van de Verenigde Naties, immers afgeschilderd als een ideaal doelwit voor terroristische aanslagen. Toch is er een andere reden voor de herontdekking van White. Zijn werk vervult het verlangen van de lezer naar een verloren, idyllisch New York.
White trok in de prille jaren ’20 naar de stad om er te timmeren aan een schrijverscarrière. Hij geraakte aan de slag bij het invloedrijke ‘The New Yorker’ en circuleerde in dezelfde kringen als auteurs Dorothy Parker en Robert Benchley. In de jaren ’30 verhuisde White naar Maine. Om zijn stiefzoon Roger Angell, toenmalig redacteur van het magazine ‘Holiday’, te plezieren trok hij in 1948 terug naar New York. Tijdens een hittegolf logeerde hij in het legendarische Algonquin-hotel, de vaste stek van de New Yorker-redactie, om er te werken aan een stuk over de stad. Na de publicatie in ‘Holiday’ verscheen het in 1949 in boekvorm.
White meende dat New York, als één van de weinige grootsteden, een combinatie van opwinding en privacy kon bieden aan haar bewoners en bezoekers. Tijdens zijn verblijf in ’48 zat hij in een restaurant op enkele meters van ‘The Wizard Of Oz’-acteur, Fred Stone, die er in alle rust genoot van zijn maaltijd. Deze combinatie van isolement en evenement was volgens White de essentie van New York. Elke gebeurtenis was optioneel en drong zich niet op aan alle inwoners. White, die zich in zijn essay bijna uitsluitend boog over Manhattan, relateerde dit gegeven aan de specifieke structuur van de stad. New York bestond eigenlijk uit een reeks kleine wijken, die allen in hun eigen behoeften konden voorzien. Tal van inwoners waagden zich zelden buiten de contouren van hun buurt. In associatieve stijl evoceerde White een dromerig Manhattan bij nacht : de poëzie van Central Park, verliefde koppels in bars en speakeasies, de charmes van Harlem, het Café of the Lafayette op Ninth Street, waar de obers er tijdloos uitzagen. Toch is ‘Here Is New York’ geen onverbloemde lofzang op de stad. White voelde dat er verandering in de lucht hing en was daar niet altijd even opgetogen over. Het naoorlogse Amerika was hoopvol en kanaliseerde haar geloof in de toekomst in de constructie van torenhoge gebouwen. White prees deze moedige attitude maar bestempelde New York, in profetische termen, als een heel kwetsbare stad. In een mum van tijd kon haar immers grote schade worden toegebracht door een aanslag met een vliegtuig. New York, zo meende hij, slaagde er niet meer in zichzelf bij te benen en was een stad uit evenwicht. Hij betreurde het verval van statige herenhuizen langs de rivier Hudson en het verdwijnen van de luchtspoorweg en van double deckers. Toch is zijn nostalgietrip niet altijd even authentiek en schuilt er een revisionist in de White die terugkeert naar zijn geliefde stad. Sommige van zijn beschrijvingen zijn klungelig naïef en waren zelfs in 1948 al gedateerd. Zo beschreef hij de 400 000 pendelaars, die de stad elke dag aandeden, nogal neerbuigend als zij die ‘aan hun haardvuur zitten in Westchester en Jersey’. Over de immigranten was hij al even ongenuanceerd. Het beeld van de onschuldige Italiaanse landbouwer die in New York een kruidenierszaak komt openen, leek wel geplukt uit een derderangsmusical. Zijn beschrijving van de beduidend armere Lower East Side, tenslotte, was heel simplistisch. Hij erkende wel de armoede van het district maar beweerde dat die gecompenseerd werd door een rijk familieleven. Deze bewuste vereenvoudiging van het complexe stadssegment Manhattan lijkt net nu zo aantrekkelijk. White schilderde een New York dat misschien nooit bestond maar dat met zijn suikerzoete romantiek wel een honger naar veiligheid en geborgenheid stilt.

Schaduwstad

Net als White kijkt Aciman naar New York met de ogen van een buitenstaander en focust hij zich vooral op de verschuivingen in de stad. Zijn ‘False Papers’ is eveneens een nostalgisch werkstuk, maar daar houden de vergelijkingen wel op. Terwijl Whites essay soms wat zeurderig of bekrompen leek, is nostalgie voor Aciman een manier om zijn status als banneling vorm te geven. De Joodse Aciman groeide op in het Alexandrië van de jaren ’40 en ’50. Het toenemende antisemitisme in het Egypte van de jaren ’50 dreef de Acimans uit wat ooit een zwierig, kosmopolitisch centrum was. Na een aantal jaren in Italië en Frankrijk verzeilde Aciman in New York, waar hij nog steeds woont. New York is voor hem een soort stand-in, een ersatz voor de steden die hij heeft moeten verlaten. De stad draagt echo’s uit andere locaties en dat stelt Aciman, de banneling, gerust. In één van de poëtische essays beschrijft hij Strauspark, nabij Broadway in de Lower East Side. Nakende veranderingen in dit parkje, dat nog niet oud genoeg is om echt ontzag op te roepen voor veel bewoners, boezemen hem angst in. De vier straten die op het park uitkomen, dragen sporen van continentale steden als Parijs en Rome. Aciman wil geenszins de indruk wekken dat die Europese steden superieur zijn aan New York. Hij houdt ervan terug te blikken op het verleden maar voelt niet noodzakelijk dezelfde liefde voor de dingen waarnaar hij terugkijkt. In Rome, zo zegt hij, zou hij waarschijnlijk verlangen naar de New York-versie van de stad, nabij Strauspark. Zijn ideeën over steden als spiegels van andere plaatsen en over de valkuilen van nostalgie en herinnering zijn fascinerend. In een ander essay beschrijft hij de busrit tussen 72nd Street en 116th Street. Met aan de ene kant Riverside Park en aan de andere de indrukwekkende vooroorlogse huizen, die sinds White een opknapbeurt kregen, heeft het traject vooral bij valavond een magische dimensie. Ook hier ontpopt New York zich tot een schaduwstad want de beelden herinneren hem aan Leipzig.

Stadsicoon

Van een heel ander allooi is Lynne B. Sagalyns ‘Times Square Roulette’, een wetenschappelijke studie over de geschiedenis van Times Square, voor velen het hart van New York. Sagalyn zoemt met name in op de jaren ’70 tot ’90 van de vorige eeuw. In 1981 werd het voormalige stadsicoon in Rolling Stone Magazine ‘het meest verloederde deel van Amerika’ genoemd. De talloze pogingen om het sinds de jaren ‘60 gecriminaliseerde Times Square weer in zijn oude glorie te herstellen, worden met zeer veel aandacht voor detail besproken. Sommige al te uitgebreide hoofdstukken in dit lijvige werk zullen lezers met weinig achtergrondkennis over onroerend goed misschien wat ontmoedigen. Toch bevat het boek een interessante brok cultuurgeschiedenis.
In de prille 19de eeuw was het latere Times Square nog landbouwgrond voor Nederlandse immigranten. Enkele decennia later trof men er koetsenfabrieken en paardenhandels. Publieke verlichting en de aanleg van een metro, met een belangrijke stop in het nabije 42nd Street, gaven een impuls aan de uitbouw van het stadssegment. Vanaf de vroege 20ste eeuw groeide 42nd Street met zijn theaters, restaurants, cabarets en daktuinen uit tot een flitsende uitgangsbuurt. De duizelingwekkende verlichting in de straten trok minstens evenveel bezoekers als de stukken in het theater New Amsterdam, dat in art nouveau-stijl werd opgetrokken. Voor 1904 heette het plein nog Longacre Square, naar een Londense straat. Na de bouw van de Times Tower, een initiatief van de eigenaar van ‘The New York Times’ Adolph Ochs, kreeg het plein zijn huidige benaming. Ochs vierde in 1904 in het nieuwe hoofdkwartier van zijn krant voor het eerst een nieuwjaarsfeestje. Vanaf dan zou Times Square uitgroeien tot dé ontmoetingsplaats voor oudejaar. Vanaf de jaren ’30 eisten ook bioscopen en radiostations hun plaatsje op in het kunstdistrict. Heel wat theaters konden de hoge huurprijzen niet langer ophoesten en converteerden hun gebouwen tot bioscopen. Zelfs vlaggenschip New Amsterdam werd in 1937 tot een filmzaal omgebouwd. Buiten 42nd Street werden echter al heel wat nieuwe bioscoopcomplexen geplant, zodat de zalen op 42nd vooral oudere films programmeerden of gewelddadige prenten. Waarnemers detecteerden al rond de tweede wereldoorlog verval op en rond Times Square. Vanaf de jaren ’70 werd Times Square vaak aangehaald als een metafoor voor alle kwalen van de natie : armoede, raciale spanningen en economische onrust. Het voormalige theaterdistrict was gedegradeerd tot een arena voor seksindustrie en drugshandel. Talloze pogingen van het stadsbestuur om de misdaadpraktijken terug te schroeven, faalden. In de late jaren ’70 wou Frederic Papert, voormalig voorzitter van de Municipal Art Society, Times Square hervormen tot een combinatie van pretpark en culturele regio. Vanuit commercieel oogpunt was het plan een fiasco omdat er geen ruimte was voorzien voor een zakendistrict, die de uitbouw van een culturele zone financieel zou ondersteunen. De burgemeester van New York, Koch, wimpelde het in 1980 af als een soort veredeld Disneyland. Toch had hij volgens Sagalyn vooral bezwaar tegen het gebrek aan publieke controle over de uitvoer van het project. Kochs eigen plan leek goed op de blauwdruk die hij had afgekeurd maar voorzag wel een business-regio op het kruispunt van Broadway, 42nd Street en 7th Avenue. Tijdens de jaren ’80 sloegen stadsbestuur en staat de handen in elkaar voor een wederopbouw van Times Square. Dit was het tijdperk van een triomferende markt voor onroerend goed. Het project werd toevertrouwd aan de architecten Johnson en Burgee, die het wilden ombouwen tot een soort tweede Rockefeller Center, een strikt zakendistrict. Ze wilden zelfs de Times Tower neerhalen, een idee dat veel protest uitlokte. De uitvoering van het project geraakte echter strop door maar liefst 47 rechtszaken die eigenaars van theaters en andere betrokken partijen inspanden tegen de initiatiefnemers. In het begin van de jaren ’90 was het economische klimaat sterk gewijzigd en kreeg het initiële plan nieuwe impulsen. Verantwoordelijke voor ruimtelijke ordening, Rebecca Robertson, zorgde ervoor dat 42nd Street opnieuw een culturele rol toebedeeld werd. Samen met architect Robert Stern herdoopte ze het project tot ‘42nd Street Now’. Ze trok Michael Eisner, hoofd van Disney, aan die het theater New Amsterdam in een nieuw kleedje stak. Robertsons project combineerde de belangen van de zakenwereld met Times Square’s oude rol van culturele regio. De marketing-waarde van entertainment-giganten als Disney, MTV, Warner Bros en Sony – die allen vertegenwoordigd zijn op het nieuwe Times Square – steeg fel vanaf de jaren ’90. Tijdens de officiële huldiging van het vernieuwde Times Square, in 1997, was het dan ook Disney’s tekenfilmfiguur ‘Hercules’ die als boegbeeld van een grootschalige parade verscheen. Tal van critici betreuren het kindvriendelijke, cleane uitzicht van het nieuwe Times Square. Sagalyn heeft weinig genade voor deze nostalgische klaagzangen. Times Square illustreert New Yorks eeuwige nood aan verandering, schrijft ze goedkeurend. E.B. White schreef over het Broadway van de jaren ’40 dat de straat te fel verlicht was en dat ze ten prooi viel aan platte commerciële praktijken. Voor het nieuwe Times Square had hij ongetwijfeld ook de neus opgehaald. Het donker-romantische karakter van de Times Square-regio, dat je nog kan zien in films als ‘taxi Driver’ of ‘Midnight Cowboy’, is wellicht voorgoed verdwenen. Toch lijken de veranderingen meer dan een ‘disneyficatie’, zoals ook geïllustreerd wordt door de talloze foto’s in Sagalyns grondige studie.

E.B.White ‘Here Is New York’
1949, The Little Bookroom, New York,
56 blz., 13.05 euro
ISBN 1-892145-02-2

André Aciman ‘False Papers – Essays On Exile and Memory’
2000, Picador, U.S.A.
182 blz., 13.27 euro
ISBN 0-312-42005-6

Lynne B. Sagalyn ‘Times Square Roulette – Remaking The City Icon’
2001, The MIT Press, Cambridge, Massachusetts
620 blz., 37.53 euro
ISBN 0-262-19462-7