Kinderliteratuur op de universiteit (De Standaard)


De universiteit als speelplaats

De laatste jaren is de belangstelling voor kinder- en jeugdliteratuur flink toegenomen. Niet alleen bij pers en publiek blijft de interesse groeien. Ook in academische kringen worden kinderboeken steeds meer serieus genomen. Katrien Vloeberghs, die over dit onderwerp doceert aan de Universiteit Antwerpen, getuigt.

Kathy Mathys

De literaire studie van kinder- en jeugdboeken zit nog in een prille fase. In 1999 kreeg Katrien Vloeberghs de kans om mee te werken aan een kersvers project rond kinderliteratuur aan de Universiteit Antwerpen. Sindsdien gaf ze diverse cursussen rond deze thematiek en werkte ze aan haar proefschrift dat nu bijna rond is. Het is lang niet vanzelfsprekend om kinderboeken door een literatuurwetenschappelijke bril te bekijken. Vroeger hadden vooral pedagogen aandacht voor kinderboeken, terwijl literaire academici er dikwijls hun neus voor ophaalden. Daar komt nu stilaan verandering in. Vloeberghs vindt de wetenschappelijke studie van kinderboeken fascinerend omdat het nog zo een nieuw onderzoeksgebied is, waarin belangrijke aspecten van onze samenleving aan bod komen. Hoe gaan we met kinderen om? Welke plaats geven we aan kindercultuur in ruime betekenis? Hoe zien we de toekomst?

Vloeberghs:
Eigenlijk is men pas in de late jaren 1970 begonnen met onderzoek en dan vooral in Scandinavië en Duitsland. In die landen was de pedagogische revolutie heel sterk doorgedrongen. Aan universiteiten en pedagogische instituten vroeg men zich af hoe men kinderen maatschappijkritischer kon maken met behulp van kinderboeken. De verenigingen die bezig waren met die studie werkten heel nauw samen met de schrijvers zelf. Ze schreven als het ware een handleiding die de auteurs dienden te volgen en respecteren. Een ander onderzoeksdomein dat zich vrij vroeg ontwikkelde was de geschiedenis van de klassiekers in kinderboekenland. Tegenwoordig beperkt de academische interesse voor kinderboeken zich niet tot de genoemde Europese landen. Vooral in de Anglo-Amerikaanse wereld heeft de studie een hoge vlucht genomen.

Welke aspecten van kinderliteratuur vindt u het boeiendst?

Ik leg mij vooral toe op het onderzoek naar kindbeelden. Dat is een verzameling van eigenschappen die in een bepaalde periode aan een kind worden toegeschreven. Kinderliteratuur verschaft interessante inzichten over hoe in een bepaald tijdperk naar een kind gekeken wordt. Mijn collega Vanessa Joosen verricht onderzoek naar hedendaagse bewerkingen en hertalingen van sprookjes. Wij geven cursussen over de meest uiteenlopende topics. Zo hadden we het onder meer al over holocaustliteratuur voor kinderen, multiculturele romans, de relatie tussen tekst en beeld en de techniek van collage in sprookjesbewerkingen. Ik heb in mijn cursussen vaak gesproken over kinderliteratuur als een soort speelplaats. Alle theorieën die je gebruikt om literatuur voor volwassenen te analyseren, zijn ook hanteerbaar bij de studie van kinderboeken. Ik denk bijvoorbeeld aan de feministische of marxistische literatuurkritiek.
Op internationaal vlak kan ik het onderzoek van de bekende schrijver Aidan Chambers vermelden, die vooral op het gebied van reader response theory – het peilen naar de reacties van lezers – baanbrekend werk verrichte. Verder volgt de studie van kinderliteratuur ook de trends. Zo is er enorm veel interesse voor fantasieliteratuur dankzij het succes van de boeken van Philip Pullman en J.K. Rowling. Het valt werkelijk nauwelijks bij te houden hoeveel Harry Potter-conferenties er deze dagen georganiseerd worden.

Welke tendensen tekenen zich tegenwoordig af in de kinderliteratuur?

In Vlaanderen springt vooral de enorme kwaliteit van de illustraties in het oog. Die tekeningen zijn soms regelrechte kunstwerkjes en de internationale faam van onze illustratoren is dan ook meer dan terecht. Toen ik me in het domein begon in te werken, zat de adolescentenroman in de lift. Schrijvers als Bart Moeyaert, Anne Provoost en Ed Franck gaven een nieuw élan aan dat genre. Het valt me op dat vernieuwing zich minder sterk voordeed in kinderboeken voor acht- à tienjarigen. Ook nu hebben kinderboekenjury’s nauwelijks moeite om sterke adolescentenromans te vinden, terwijl het voor iets jongere kinderen minder evident is. In de Anglo-Amerikaanse landen is dus, zoals gezegd, de enorme populariteit van fantasy frappant. Verder kan je natuurlijk niet kijken naast de globalisering van het kinderboekenbedrijf. Vooral in Amerika is men sterk geneigd om in series te werken en is er niet altijd ruimte voor kleinschalig en eigenzinnig werk.

Er wordt dikwijls beweerd dat er eigenlijk niet zoiets bestaat als een aparte kinderliteratuur. Wat vindt u daarvan?

Volgens mij zijn literatuur voor volwassenen en kinderliteratuur heel verschillend. Ik begrijp wel dat sommige auteurs niet houden van de muur die men tussen de twee optrekt. Ze vrezen namelijk dat kinderliteratuur dan al gauw als tweederangs of minderwaardig wordt bestempeld. Op thematisch-filosofisch vlak zijn er nochtans grote verschillen. Zo bewaren kinderboeken altijd wel ergens sporen van een geloof in de verbeterbaarheid van de wereld en de goedheid van de mens. Dat wil niet zeggen dat elk kinderboek goed afloopt maar je mag een kind blijkbaar volgens de gevestigde verwachtingen niet totaal ontredderd achterlaten. Verder zijn kinderboeken ook fundamenteel anders omdat ze zich richten tot kinderen én volwassenen. Die dubbele geadresseerdheid kan een heel interessante spanning creëren en goede kinderboeken bevatten dan ook verwijzingen gericht aan volwassenen en andere gericht aan jongeren. Door die bijzondere dynamiek ontstaat er iets ondefinieerbaars wat kinderliteratuur zo bijzonder maakt. Henry James zei ooit dat wanneer je een boek schrijft voor kinderen, volwassenen het dan ook moeten kunnen appreciëren en dat is een stelling die ik onderschrijf. Sinds het begin van mijn studie heb ik een aantal bijzondere en ook een paar echt onvergetelijke leeservaringen beleefd.

Of ze de boeken nu zelf goed vinden of niet, volwassenen zijn sowieso sterk betrokken bij het kinderboekenbedrijf: ze schrijven de boeken, brengen ze op de markt, analyseren ze in de klas.

Inderdaad, om institutionele redenen zijn volwassenen ook nauw verbonden met de wereld van het kinderboek. In dit verband wil ik hier iets vertellen over de historische rol van het kinderboek. Je kan er niet omheen dat kinderliteratuur altijd al een didactische functie had. Volwassenen zagen kinderboeken immers als een opvoedingsinstrument. Hadden ze die socialiserende doelstelling niet zo belangrijk gevonden, dan was er gewoonweg nooit sprake geweest van een aparte kinderliteratuur. Kinderboeken hebben volgens mij duidelijk een andere inzet dan werk voor volwassenen. In ‘Turtle Diary’, een roman voor volwassenen van Russell Hoban, staat hierover een mooi citaat. Het komt uit de mond van een personage dat zelf kinderboeken schrijft: ‘People write books for children and other people write about books for children but I don’t think it’s for children at all. I think that all the people who worry so much about the children are really worrying about themselves, about keeping their world together and getting the children to help to do it.’ Volgens haar hopen volwassenen dus dat kinderen die lezen in zekere zin sterker in hun schoenen zullen staan wanneer ze opgroeien. Dus aan de ene kant heb je die socialiserende dimensie van kinderboeken, aan de andere kant gaat het toch om literatuur. Het is natuurlijk een feit dat goede literatuur niet meteen geassocieerd wordt met pedagogische doelstellingen. In een goed kinderboek moet ook plaats zijn voor suggestie, voor het ongrijpbare. Er worden beelden in gebruikt die je niet vindt in een verhandeling over opvoeding. Tegenwoordig zijn er heel veel schrijvers die de socialiserende en de literaire dimensie heel goed weten uit te balanceren. Vroeger, in de jaren 1970 en 1980, focuste men zich meestal te veel op dat maatschappelijke aspect en te weinig op het literaire. In die zogenaamde probleemboeken ging het dan over incest, de kernoorlog of kindermishandeling. Het probleem werd dan uit de doeken gedaan door een alwetende verteller, die de waarheid volledig in pacht had. Nu wordt zoiets gelukkig niet meer gewaardeerd.

Hoe reageert men vanuit pedagogische hoek op de literatuurwetenschappelijke belangstelling voor kinderboeken?

Er is misschien wel hier en daar sprake van enig wantrouwen, maar ik heb altijd geprobeerd de dialoog aan te gaan met vakmensen zoals pedagogen, leerkrachten en bibliothecarissen. We mogen ons zeker niet opsluiten binnen de ivoren toren van de universiteit. Daarom vind ik het ook zo belangrijk dat ik de schrijvers, illustratoren en de uitgevers heb leren kennen. Ik ben ook actief lid van heel wat niet-academische verenigingen die professioneel bezig zijn met kinderliteratuur en leesbevordering. Villa Kakelbont, Stichting Lezen en een vakblad als Leeswelp vervullen in deze dialoog een belangrijke functie. Vijandschap tussen de verschillende veldspelers is nergens goed voor en zou een productieve studie alleen maar tegenwerken.

U heeft een jaar aan de Illinois State University gewerkt. Hoe denkt men daar over de Europese kinderliteratuur?

In Illinois is één van de grootste departementen voor kinderliteratuurstudie ter wereld. Er zijn maar liefst vijf proffen, een situatie waarvan wij enkel kunnen dromen. Voor zover onze Europese schrijvers vertaald zijn in het Engels, is er een grote openheid. De vertaalde werken die er zijn, worden zeker geapprecieerd. Op 15 en 16 april organiseren Vanessa Joosen en ik trouwens hier in Antwerpen aan de UA een tweedaagse conferentie rond kinderliteratuur. Het is de bedoeling om de continentale kinderliteratuur met de Anglo-Amerikaanse te vergelijken. Gastsprekers uit Illinois en Scandinavië zullen er publiekslezingen houden en samen met auteurs en illustratoren deelnemen aan een panel over ‘De plaats van hoop in de kinderliteratuur’. Ik vind dat wij heel tevreden mogen zijn met wat in Europa geschreven wordt. Volgens mij is er in Europa een oudere en rijkere traditie om op terug te vallen en dat speelt in ons voordeel. Onze kinderliteratuur is ook wat minder braaf dan de Engelstalige. Dat komt natuurlijk door die reeds vermelde pedagogische revolutie, die ook in Nederland heel belangrijk was. In kinderboeken begon men allerlei taboes te doorbreken. Denk maar aan Annie M.G.Schmidt met haar ‘Ik ben lekker stout en ik zeg lekker bil.’ Nu klinkt dat natuurlijk heel onschuldig maar destijds was dat gewaagd. In Engeland is men dan weer beter in het scheppen en verbeelden van fantasiewerelden, terwijl de V.S. enkele bijzondere schrijvers van multiculturele verhalen heeft.

Zijn er eigenlijk nog taboeonderwerpen in de kinderliteratuur?

Ik denk dat er toch bepaalde grenzen zijn. Ik had het al even over het belang van hoop: je kan een lezer niet in zwart gat achterlaten. De laatste tijd heb ik me ook verdiept in holocaustromans voor kinderen. Ik heb toch gemerkt dat het hoofdpersonage in die verhalen bijna nooit zelf sterft, terwijl dat in romans voor volwassenen wel vaak het geval is. In kinderboeken is er een vertrouwen in de verbeterbaarheid van een extreem moeilijke situatie. Dat kan een reden zijn waarom het industriële kwaad van het nazi-regime in weinig werken geanalyseerd wordt. Vaak verschijnt enkel Hitler als een demonische figuur die een wereld van onschuldige mensen in zijn greep heeft.

De boeken die door kinderen dolgraag gelezen worden, zijn meestal niet de winnaars van grote literaire prijzen. Vindt u dat een probleem?

Nee, helemaal niet. Die situatie is het gevolg van de dubbele geadresseerdheid van kinderboeken. Sommige schrijvers proberen zich qua stijl en inhoud wat explicieter aan te passen aan wat kinderen wellicht graag zullen lezen. Blijkbaar hebben ze het vaak bij het rechte eind want ze zijn ook populair. Ik denk nu aan Dirk Bracke, Marc de Bel of Carrie Slee. Ik vind het belangrijk om ook schrijvers te bestuderen, die misschien wat meer de populaire toer opgaan. Het is boeiend om te bekijken wat hen onderscheidt van de meer literair georiënteerde auteurs.

Wat zijn uw verwachtingen voor de kinderliteratuur in de toekomst?

Ik hoop dat er even veel ruimte blijft voor vernieuwing als de afgelopen 30 jaar. Grote uitgeverijen nemen steeds meer kleine over en dat heeft onvermijdelijke gevolgen voor de productie. Hopelijk kan dat proces op één of andere manier tegengewicht worden gegeven door kleine uitgevers. Er zijn nog nauwelijks allochtone jeugdschrijvers in Vlaanderen en Nederland, een situatie die ik graag veranderd zou zien. Ik vind het ook jammer dat er voorlopig nog geen kinderboeken uit Afrika of Japan bij ons vertaald worden. Het zou interessant zijn om hun kindbeeld bijvoorbeeld te vergelijken met dat in onze literatuur. De waarden die bij ons belangrijk zijn, staan soms haaks op die van andere culturen. In onze kinderboeken zijn bijvoorbeeld solidariteit en het samenwerken met anderen essentieel. Tijdens een lezing van een Japanse onderzoeker hoorde ik een compleet ander verhaal. In hun kinderboeken draait het juist allemaal rond individualiteit.

The child and the book, 15 –16 april 2005, info: childandthebook@ua.ac.be