John Updike, Zoekt mijn aangezicht (De Standaard)


Onevenwichtig kunstenaarsportret

Kathy Mathys

In zijn twintigste roman Zoekt mijn aangezicht verdiept John Updike zich in de naoorlogse kunstscène te New York. Updikes fascinatie met schilderkunst is nauwelijks verwonderlijk. Hij volgde namelijk een kunstopleiding en schrijft regelmatig kritieken van exposities. Bovendien staat de Amerikaanse auteur vooral bekend als een groot stilist wiens geraffineerde beschrijvingen wel wat weg hebben van penseeltrekken op een schildersdoek.
Zoekt mijn aangezicht speelt zich af tijdens één dag in het voorjaar van 2001. De bejaarde schilderes Hope Ouderkirk praat met de jonge post-feministische journaliste Kathryn D’Angelo over Amerikaanse kunst. Hope heeft haar strepen als artieste zeker verdiend. Toch meent ze terecht dat Kathryn vooral gekomen is voor een paar spraakmakende onthullingen over Hopes huwelijken met twee beroemde kunstenaars. Als jong meisje ruilde Hope haar sombere Quakersmilieu voor het bruisende New York van de jaren 1940. Ze werd er verliefd op de getroebleerde Zack McCoy die Amerika’s grootste schilder wilde worden. Hope schoof haar eigen ambities opzij en zette alles in het werk om de depressieve, aan alcohol verslaafde Mc Coy aan de top te krijgen. Met zijn druiptechniek wist McCoy de schilderkunst te innoveren maar het succes werd hem snel te veel. In een vlaag van dronkenschap reed hij tegen een boom aan en stierf. Nauwelijks een jaar later trouwde Hope met de ironische pop-art wonderboy Guy Holloway, die haar uiteindelijk verliet voor een jongere vrouw. Haar laatste huwelijk met een kunstverzamelaar leverde Hope voor het eerst een attente en liefdevolle minnaar, al vreest ze dat zelfs haar derde, thans overleden man meer geïnteresseerd was in kunst dan in Hope zelf.

Zoals hij in het voorwoord aangeeft, liet Updike zich voor de portrettering van Zack McCoy grotendeels inspireren door de degelijke Jackson Pollock-biografie van Steven Naifeh en Gregory White. Updike schrijft in prachtige volzinnen over Pollocks onrustige intensiteit en zijn wanhopige creatieve drift. Hij tekent de leidinggevende abstracte expressionist als een sierlijke danser wiens soepele bewegingen om en rond het wijd uitgespannen doek even prachtig waren als zijn kunstwerken zelf. Ook iets minder beroemde collega’s van Pollock als Willem de Kooning en Mark Rothko spelen een prominente rol in dit verhaal, zij het dan onder een pseudoniem dat qua klankkleur sterk aanleunt bij hun echte naam. Het is niet altijd duidelijk of Updike de lezer hier een paar raadseltjes voorschotelt, dan wel of hij zich door het gebruik van fictieve namen meer artistieke vrijheid wil veroorloven. Hope Ouderkirk valt slechts gedeeltelijk samen met Lee Krasner, Pollocks vrouw die zich vooral op latere leeftijd tot een prominente kunstenares ontpopte. Kunstcritici menen in Hope ook echo’s te detecteren van abstracte expressionisten als Helen Frankenthaler en Grace Hartigan. Toch fungeert Hope tijdens de tweede helft van de roman vooral als een spreekbuis voor Updike zelf. Haar uiteenzettingen over het verouderingsproces en haar artistieke credo – kunst als een spirituele queeste – vinden we in Updikes Rabbit-romans of in zijn Naar het einde der tijden terug. Net als Hope is Guy Holloway een amalgaam van verschillende artiesten: Andy Warhol, Roy Lichtenstein en Jasper Johns. Zijn familienaam doet vermoeden dat Hope – en samen met haar misschien ook Updike – minder hoog oploopt met deze pop-art-lichting die de hartstocht van Pollocks generatie miste. Jammer genoeg schemert dit ook door in de roman die wat minder begeesterend wordt na McCoys dood.
De Holloway-episode vormt niet het enige probleem van Zoekt mijn aangezicht. Het verhaal is opgevat als een interview en Hopes ellenlange ontboezemingen doen binnen deze context soms nogal gekunsteld aan. Kathryn komt als personage nooit helemaal tot leven. We komen niet te weten wat er precies schuilgaat achter ‘haar witte stadsgezicht, de donker gelakte nagels en doctrinaire, zwarte kleding’. De New Yorkse wordt opgezadeld met de ondankbare taak ons mee te tronen door dertig jaar Amerikaanse kunst. Hierdoor lijkt ze veel meer een hulpmiddel voor de auteur dan een mens van vlees en bloed. Toch bevat dit fascinerende maar artificiële verhaal beslist authentieke momenten. Wanneer de twee vrouwen door Hopes tuin wandelen, weet Updike de grillige dynamiek in hun verhouding treffend te vatten. Ook zijn beschrijvingen van Hopes oude, gerimpelde lichaam blijven nazinderen. Deze verstilde momenten herinneren ons aan Updikes meesterschap. Alleen is het niet helemaal duidelijk wie op dit boek zit te wachten. Pollock-adepten zijn wellicht beter af met de talloze biografieën over het enfant terrible of met Ed Harris’ uitstekende biopic Pollock die momenteel loopt in de bioscoopzalen. Wie een volwaardige roman wil, blijft met deze kruising tussen kunstgeschiedenis en fictieverhaal op zijn honger zitten.

JOHN UPDIKE, Zoekt mijn aangezicht. Vertaald door Ton Heuvelmans, Arbeiderspers, Antwerpen, 264 blz., 19,95 euro. Oorspronkelijke titel: Seek My Face.